Het is tien weken nadat wij in ons nieuwe huis zijn getrokken – en nog kijk ik met verwondering, verbijstering eigenlijk, om mij heen. Na tien jaar lang van alles en nog wat, villa’s en adobe bouwvallen, hutjes en “a little house on the prairie” gehuurd te hebben, en nooit zelfs maar te dromen van nog eens een “eigen huis” in Amerika bezitten, waren we acht maanden na toevallig tegen een magnifiek, en betaalbaar, stukje grond te zijn aangelopen niet alleen land- maar ook huiseigenaar.
Wat de stomme verbazing doet voortduren is vooral de ervaring, dat dit een huis is geheel naar eigen ontwerp, dat wij zelf (mee)bouwden, en niet, zoals in alle voorgaande jaren, een gegeven situatie die we een aardig verfje gaven om het een beetje “ons” huis te doen worden. Deze ervaring is een bijzondere, en mentaal ingrijpender dan ik (die zo gemakkelijk van hot naar her verkaste) ooit verwacht had. Of word ik oud en sentimenteel?
Prive woestijn
Indrukwekkend is de belevenis niet enkel vanwege dat zelfbedachte eigendom met vier muren en een dak. De kick blijft terugkomen vooral door de lokatie. Ik zit zo nu en dan voor of achter het huis ietwat verdwaasd voor mij uit te staren; het uitzicht in alle richtingen is weids en gevarieerd – rode rotsformaties, Copper Canyon in de verte, groene (nu in de herfst goudgeel wordende) cottonwoods daar waar de rivier stroomt, groenblijvende Ponderosa-pijnbomen en jeneverbes-struiken tegen de berghellingen aan, en na tien stappen naar boven, het eerste heuveltje op, zie ik in de verre verte zelfs de toppen van de Sangre de Cristo Range, die uitlopers van de Rocky Mountains tussen Santa Fe en Taos, 130 km van Abiquiu vandaan. Vanaf het najaar tot mei zijn de toppen witbesneeuwd.
lk dwaal verdwaasd rond in onze “achtertuin,” en dat zal niet, “never nooit niet,” anders worden. Ik stap over het roestige prikkeldraad dat de grens van ons land met het Santa Fe National Forest afbakent. Mijn ochtendwandeling begint aan de andere kant van de afrastering in een doorgaans, tenzij het net geregend heeft, droogstaande waterbedding -arroyo- en ik volg deze stroomopwaarts. Eerst nog veel pijnbomen om mij heen, en chamisa, een woestijnstruik met laat in het jaar fel-gele bloemen. De arroyo kronkelt een ravijn binnen dat steeds nauwer wordt. Ik moet een paar keer door een val omhoogklimmen. Zandstenen formaties aan weerszijden, wit, geel en rood, plus in de bedding nogal wat zwarte basaltrotsen. De begroeiing wordt gaandeweg schaarser. Als ik een mesa nader, hoor ik vaag het gemiauw van een kat. Bobcat? Of misschien een jonge bergleeuw? Ik sta stil en maan mijn honden Mikey en Blondie tot kalmte. Het gemiauw klinkt dichterbij – en daar is Izzy, een van onze eigen katten, die ons al een kwartier lang nieuwsgierig gevolgd is. Gevieren gaan wij verder, om de mesa heen, linksaf slaand daar waar het van de mesa komend regenwater een nauw pad baande.
Als ik aan de voet van de mesa sta, heb ik uitzicht over een badlands-gebied – trollen en pilaren van witte zandsteen, en zelfs hoge wanden die op druipsteen lijken. Land zonder ook maar iets van begroeiing. Daarachter klimt het bergland omhoog in de richting van de Polvadera, die met 12,000 voet de hoogste top in onze omgeving is. Ik vind een nieuwe arroyo, die even later een nauwe canyon wordt. Tomeloos regenwater heeft ooit deze meanderende weg voor mij gebaand, zelfs dwars door de zandsteenformaties heen, want ik loop of kruip onder “natural bridges” door. De badlands links van mij zijn indrukwekkend; grote raven vliegen, door mijn honden uit hun rust wakker geschud, nijdig uit de spelonken op. In de stroombedding wordt de veranderende plantengroei (ik loop ineens tussen bamboe!) dichter en dichter, tot ik langs een wand omhoog moet klimmen om verder te kunnen; op dat moment hoor ik het ruisen van snelstromend water. Vijftig meter verderop sta ik, omgeven door cottonwoods, chamisa, cactussen, en zelfs varens, aan Arroyo de los Frijoles, de beek die verderop, stroomafwaarts, vlak langs ons huis loopt.
De beek kreeg z’n naam (“pinto beans” betekenend) vanwege de bonenvelden, ooit hoger op de berghelling aangelegd; ook een kleine Hispanic nederzetting droeg die naam. Op suggestie van Belgische schoondochter Maya Rispens hernoemden wij ons huis van Los Frijoles tot Los Frivoles, met de f van het oude guldensteken, want per slot van rekening spendeerden wij royaal geld dat we niet hadden.
De Frijoles komt van hoog op de hellingen van de Polvadera. Hemelsbreed 11 km van ons huis zijn de twee bronnen die de Frijoles het hele jaar rond voeden – bij de oorsprong is het 2,600 voet hoger dan bij ons huis, het water valt derhalve op die 11 km zoiets als 800 meter. De laagstgelegen watervalletjes, zo’n anderhalve meter hoog, bevinden zich een kwartiertje van ons huis vandaan; verderop moeten ze gezien de totale val wel hoger zijn – ik moet het nog ontdekken. Na regen of sneeuw stroomt de Frijoles heel wat wilder dan gewoonlijk, zo hebben wij al gemerkt.
Op de lat
Het land waarop de bronnen zich bevinden blijkt eigendom te zijn van Karl Bode, de vroegere eigenaar van onze enige dorpswinkel in Abiquiu, Bode’s Store. Hij is Karl Jr en de enige zoon van Karl Sr die na de Eerste Wereldoorlog uit Duitsland emigreerde en de allereerste niet-Hispano was die Abiquiu als thuishaven koos. Junior werd in Abiquiu geboren en heeft nooit zelfs maar de behoefte gehad om in Duitsland te gaan kijken. Wel is zijn “nette kamer” heel on-New Mexicaans van hoog Weimar-gehalte, met veel glimmend gepoetst, donker teakhout, veel koperen portretlijsten, en zelfs antimakassars.
Jarenlang was het de gewoonte dat dorpelingen op de pof bij Bode’s kochten. Als zij eens geld hadden, betaalden zij de lat en gaven zoveel als zij over hadden in deposito, voor komende aankopen. “Wij fungeerden als bank,” zegt Karl Bode. “Verder was er eigenlijk enkel ruilhandel in de streek.” Anno 2004 vervult ook de nieuwe eigenaar, Dennis Liddy, nog de bankiersfunctie. De ruilhandel is evenmin verdwenen: eieren voor een stuk kalf, forel voor een half schaap. In goede fruitjaren heeft iedereen teveel appels, pruimen, abrikozen vooral – daar hoef je dan niet mee aan te komen. Dit jaar worden we bovendien dood gegooid met komkommers.
Het land van de bronnen werd eigendom van de familie Bode toen de lat van een van de neven Trujillo wat erg lang was geworden, en er geen zicht was op contante betaling. Karl Sr kreeg in plaats van geld er een lap land bij, en Leopoldo Trujillo, vooral in de schulden zittend wegens overmatig drankgebruik, had nog voldoende speelruimte over voor maanden van nieuwe inkopen. Op deze manier werd de familie Bode (met behalve Karl Jr een viertal dochters) grootgrondbezitter in en rond Abiquiu. Ook het land waarop onze galerie The Tin Moon staat, is Karl’s eigendom – het gebouwtje is van ons, het land huren wij van hem.
Leo’s neef Guillermo “Willie” Trujillo, als jonge jongen door de wol geverfd geraakt als “sniper” in Vietnam en daarna gestudeerd hebbend dankzij de “G.I. Bill” – deze Willie, die onze loodgieter was, en die ook de verwarming voor ons installeerde en de septic tank aanlegde, schudt nog steeds zijn wijze hoofd over de domme spilzucht van zijn familielid. Hijzelf bezit nog hele lappen grond langs de Chama River en is niet van zins die te verkwanselen. Zonder good ol’ Willie was onze bouw heel wat moeizamer verlopen .
Ik (intussen met een vermoeide Izzy nijdig miauwend op mijn schouder) volg de Frijoles stroomafwaarts en ben binnen een kwartier thuis. De hele wandeling, door zo uiteenlopend Southwest-landschap, heeft een goed uur geduurd. Ik moet nodig verder exploreren. Naar de bronnen! Verder het National Forest in. De andere kant is zoiets als 30 km ver (in de buurt van Los Alamos en de Santa Clara Indian Reservation), of 70 km ver (in de buurt van Cuba). Tussenin is niets anders dan leeg land – grillig bergland, grazige hoogvlakten, talrijke diepe canyons, de officiële, ontoegankelijke San Pedro Wilderness Area, en een stuk van de oude Baca Ranch die, na in federaal bezit te zijn gekomen, hernoemd werd tot Valles Nature Reserve. Geen wegen, geen bebouwing, geen teken van menselijk leven, enkel resten van Indiaanse nederzettingen.
Mijn Hollandse afkomst blijft spelen: ik kan het domweg niet bevatten dat ik een woestijn en bergland ter grootte van een Nederlandse provincie praktisch als prive-achtertuin heb. Onze eigen “woestuin,” in de woorden van Thea van Westen uit Enschede. Ik ga een kneuterig hekje maken in de verzakte afrastering tussen ons land en het National Forest, om mij de toegang te vergemakkelijken.
Kippen-Hilton
Ons huis is groter geworden dan wij eerst gedacht hadden. “Een paar vierkante meter meer of minder maakt in de prijs niet uit,” zo was ons verzekerd, en verdomd, zo lang je het sanitair en andere kostbare zaken maar beperkt houdt, stijgen de bouwkosten nauwelijks. Het eindigde met 1,700 vierkante voet, zoiets als 190 m2. Plus een schuur en ook een luxueus kippen-“Hilton,” want de kippen en eenden moesten natuurlijk mee.
In de winter gaan wij de buitenboel afwerken: houtwerk schilderen, veranda’s bouwen, paden aanleggen, een patio creëren om een tuin te maken en tegelijk als wering tegen het opwaaiend woestijnstof . In het voorjaar willen wij een paar jonge fruitbomen planten; ons land, zo dicht bij de Frijoles, is waarschijnlijk vruchtbaar genoeg om die een levenskans te geven. Vier maanden duurde het alles bij elkaar. De bouw verliep als vanzelf. In ons geval was echtscheiding niet het vanzelfsprekend gevolg; Ans en ik kregen niet eens ruzie. Behalve dat dit iets zegt over mijn persoonlijke inschikkelijkheid, vertelt dit iets over ons en over ons organisatievermogen. Ik wil niet pochen, maar wij leverden een heuse prestatie.
De korte bouwtijd heeft iedereen in onze omgeving -allemaal ervaren zelfbouwers- met stomheid geslagen. En onze bouwkosten liggen lager dan die van wie ook in Abiquiu – nog geen $63 per vierkante voet, zoiets als 470 Euro per vierkante meter. Dat is niet perse onze eigen verdienste, het is allemaal te danken aan ons bouwteam. Behalve Willie Trujillo waren er onze grensoverschrijdende “wetback”-Mexicanen Perin en Luis, die al zingend bouwden alsof het een lust was; en onze vriend Alfonso Martinez, die niet alleen met zijn tractor klaar stond om het land te egaliseren en geulen te graven, of dicht te gooien, maar die -onze “Godfather” zijnd- een oogje in het zeil hield, hielp pleisteren als de beste, als trait d’union fungeerde tussen ons en onze enkel Spaans sprekende Mexicanen, en meesjouwde alsof ie geen 65 maar 45 was. Toen wij als dank een gebaar wilden maken door hem het geld voor een door hem vurig gewild patio-ameublement te schenken, werd onze cheque bruusk terzijde geworpen met de woorden: “I can’t accept this!” Hij voelde zich bijna beledigd, we waren immers vrienden? Het kwam allemaal weer goed.
Morgenavond komen Alfonso en zijn vrouw, Ninfa, bij ons eten. Intussen heeft ie alweer, ongevraagd, tientallen nieuwe klussen voor ons geklaard – en aan het eind van de dag, van zijn tussen ons land en de Chama River liggende ranch komend, menig biertje met ons gedronken. Alfonso is zo ongeveer de enige die ons land, in de verte, passeert. Als hij op zijn tractor voorbij rijdt, zwaaien we uitbundig naar elkaar. Uitzonderlijk goede buren, dikke vrienden, dat waren Alfonso en Ninfa al toen wij nog op de heuvel in Barranca woonden, vijf jaar geleden, en dat sleet niet toen wij naar de vallei verhuisden. Nu zijn wij opnieuw buren (hun huis staat een kilometer verderop), en met die twee in de buurt is het leven heus “a moveable feast.”
In Nederland wisten wij niets van zelf bouwen af – wie wel? In Amerika moesten wij niet enkel ons totaal andere bouw- en installatietechnieken dan de Hollandse eigen maken – we wisten niet eens de technische termen daarvoor. Die gebruik je niet in het dagelijks gesprek, nietwaar. Het bouwproces was derhalve erg educatief, een nieuwe woordenschat opleverend. Studfinder, trim, trusses; black paper, scratch coat, T&G (tongue-in-groove); leach field, moulding, on-demand heater. En dan vaak de Spaanse equivalenten ook nog eens. Maar, aha, een Tecate als het werk gedaan was. “Gracias! Muy bien!”
Afstanden
Het meest problematische en irritante van het hele bouwproces was eigenlijk de afstand die wij kregen af te leggen. Het aantal keren dat wij of naar Santa Fe (100 km) of naar Albuquerque (200 km) moesten rijden om hoogstbenodigde materialen te halen, is niet te tellen. Je denkt dat je alles in huis hebt en ontdekt halverwege dat je toch weer tekort komt, en hup, daar ga je weer, twee uur heen en twee uur terug naar de bouwmarkt. Niks Gamma praktisch om de hoek. En dat bij dik $2 per gallon, zoiets als Euro 1,70 per viereneenhalve liter, oftewel zo’n 40 Eurocent per liter. Ik heb geen idee wat de actuele benzineprijzen in Nederland doen – maar $2 per gallon, daar val ik en daar valt heel Amerika van achterover, want niet lang geleden was het nog niet eens de helft. Ik herinner mij het voltanken in Houston, TX, voor $0.89 per gallon…. Ik hoor bij geruchte van het equivalent van $8 per gallon in Engeland; is dat heus waar? Is benzine in Nederland ook zo duur? Maar goed dat het zo’n klein landje is, met de Gamma en Ikea inderdaad om de hoek.
Voor ons is Ikea voorlopig anderhalve dagreis ver. Dat hebben wij er voor over. Want er is niets betaalbaars in Amerika dat Ikea evenaart. De kwaliteit van de produkten is onvergelijkbaar. De design is Amerika ver vooruit. En het montagesysteem is zoveel geavanceerder, zoveel preciezer dan van welk Amerikaans binnenhuisprodukt ook. Iedereen met een kleine beurs en smaak en verstand tippelt op Ikea. Ikea is hier niettegenstaande z’n redelijke prijzen the high end of the market, niks vooral studentenkamertjes of jong-gehuwden. Als er iemand uit onze omgeving per auto naar Houston, TX, of Los Angeles, CA, moet – nou, dan krijgt ie een heleboel verlanglijstjes mee. Want, helaas, Ikea’s postorderbedrijf werkt nog niet – zelf halen is de boodschap, en er zijn zeker in het westen (nog) niet veel vestigingen. Wij in Abiquiu kijken allemaal uit naar de aanstaande opening van de nieuwe lkea-vestiging in Phoenix, AZ, want dat is -hoera!- slechts elf uur rijden van ons vandaan, niet meer dan een lange dagreis!
November 2004