‘Ni modo’ langs het Tortilla Gordijn

Voor wie af wil wijken van het geijkte pad dat veel Amerika-gangers volgen, is bijvoorbeeld  La Frontera een mooi vakantiedoel. La Frontera, dat is The Border, The Borderline. De grens tussen de Verenigde Staten en zuiderbuur Mexico is 3.200 km lang en dat zijn 3.200 sensationele kilometers.  

De sfeer langs de lange grens is uniek. Vroeger was dit land geheel in Mexicaanse handen. Sinds het deel uitmaakt van de VS is de Mexicaanse way of life (‘ni modo’—zachtjes aan dan breekt het lijntje niet) zijn stempel blijven drukken op het land en zijn bevolking. In deze tijd is La Frontera een fascinerende bi-nationale zone waar arm en rijk elkaar ontmoeten in een klimaat van snelle ontwikkeling net zo goed als in slaperige gehuchten die aan het vroege begin van de 20ste eeuw doen denken.

Tot voorbij Del Rio, Texas, is het allemaal vóórspel. Daar, aan de oever van de Pecos River, word ik me plotseling bewust dat er een totaal nieuwe wereld voor me ligt. Die zat er al aan te komen vanaf Eagle Pass maar daar had ik het nog niet in de gaten.

Aan de overkant van de rivier begint de woestijn pas echt. Ik zal de Chihuahua woestijn volgen tot waar deze geleidelijk aan over gaat in de Sonora woestijn; dan ben ik al over de helft van mijn reis want in de staat Arizona. Ik pak slechts een noordelijke band van beide woestijnen mee die ten zuiden van de grens, spottenderwijs wel het Tortila Gordijn genoemd, zich over enorme lappen land uitstrekken. Niet dat het hier in Texas klein is; ik hoor van ranches langs de Pecos die dertig-, veertigduizend hectaren groot zijn. Ik zie ze niet. Ik zie eigenlijk niets anders dan geelgrijs land, dunbegroeid land, uitgedroogd land, kilometer na eenzame kilometer. Zittend op de bluff hoog boven de Pecos kijk ik uit naar waar deze rivier traag in de Rio Grande vloeit. Het geraas van de achttien wielen van de zware truck-trailer combinatie op het brugdek beneden me plant zich ver voort de woestijn in. Verder zie ik geen beweging, hoor ik geen geluid.

Cactus aan zee

Hoe anders was Harlingen. Nee, niet in Friesland maar in zuid-oost Texas, bijna aan de Mexicaanse Golf. Daar ergens begon mijn tocht langs de Amerikaans-Mexicaanse grens. De rit van Houston via Corpus Christi naar Harlingen was goed om op temperatuur te komen. Op Padre Island, de langgerekte landstrook voor de Texaanse kust, reed ik mijn auto het strand op. Een twintigtal kilometers naar het zuiden zag ik helemaal niemand meer in het zand behalve dan tientallen bruine en witte pelikanen; daar parkeerde ik met mijn wielen bijna in de trage golven om een dag met hete zon en lauwe zee te spelen alvorens verder te trekken. Dat was pas de volgende ochtend want ik zette zalig mijn tentje op op dit strand dat honderden kilometers lang is.

Het zuid-oosten van Texas is in zoverre met Friesland te vergelijken dat het er vooral agrarisch is. Melkkoeien zijn er ook, al is een fors deel van de veestapel voor de slacht bestemd. Net ten westen van Kingsville liet ik me rondleiden op de grootste ranch van de VS, de King Ranch die maar liefst 320.000 hectaren grasland in eigendom heeft waarop doorgaans 80.000 koeien grazen. Ze gebruiken er behalve cowboys te paard ook 4WD trucks en helicopters om het vee op te drijven. Bij Harlingen en vanaf daar naar het westen is het land- en tuinbouw wat de klok slaat, subtropische landbouw met sinaasappelen en citroenen en grapefruits en tientallen andere vruchten en sla en spinazie en bonen en alle soorten kool, plus suikerriet en katoen. Waar in de katoenplantages noordelijker de oogst pas in september plaats vindt, viert men in Harlingen het oogstfeest al in de eerste week van juni. Over het weer heeft men er inderdaad zelden te klagen; het is het jaar rond airconditioner aan. Dat woestijnland nabij is wordt aangegeven door de cactussen die soms tot bijna op de stranden groeien.

De Rio Grande vallei is vol dorpen en stadjes die niet enkel vanwege hun naam naar een Mexicaans verleden verwijzen. La Paloma. La Feria. Aguilares. Bustamante. Mercedes. Deze streek is een van de welvarendste delen van ‘MexAmerica’. De bevolking komt merendeels van South of the border. De muziek die overal luidruchtig klinkt is polka-achtig met veel gitaren en trompetten, de melodieën zijn vaak melancholiek, de teksten hart en ziel roerend. De taal die gesproken wordt is Spaans of een soms vermakelijke mengvorm van Amerikaans en Spaans (‘Spanglish’). Dit is dé plek om de Mexicaanse en de TexMex keuken te leren waarderen; ook in de kleinste hutjes wordt voor een paar guldens een voortreffelijk maal geserveerd.   

Laredo is een goede plaats om eens aan de andere kant van het Tortilla Gordijn te gaan kijken. Ik evenwel besloot mijn bezoek aan Mexico uit te stellen tot later, verderop, daar waar de grens of nauwelijks waarneembaar of door hekken en schijnwerpers nog onmiskenbaarder zou zijn. In Del Rio vond ik een oud stadscentrum dat een mooie mix is van beide (winkel)culturen, en op een kleine begraafplaats het graf van Judge Roy Bean, de beruchtste aller wildwest-rechthandhavers die via Lucky Luck stripverhalen en films met o.a. Paul Newman in de titelrol wereldfaam kreeg als The Law West of the Pecos.

Borrels aan de balie

Net voor de brug over de Pecos River verblijf ik een dag in Seminole Canyon aan de Rio Grande waar 8.000 jaar geleden al in grotten werd gewoond. Ik loop de trail naar de Rio Grande en bekijk een van de archeologische opgravingen; in de rotswanden zijn pre-historische tekeningen aangebracht door de oude Indiaanse bewoners. Ik slaap er voor het eerst van mijn leven in een woestijn. Het is met dat water bij de hand een goede plek om een beetje aan de droge hitte en hardvochtige omgeving te wennen.

Op de brug over de Pecos River sta ik negentig meter boven de rivier. Twee Turkey vultures loeren naar me, op de brugleuning zittend en verspringend als ik hun richting uit loop; even later vliegen ze krijsend op. Ik zie dergelijke aasgieren overal op mijn weg; ze duiken neer op de karkassen van aangereden herten of coyotes en houden elke picnickplaats en kampeerplek waar ik me neervlijd scherp in het oog. Ik hoop dat ze op mijn etensresten azen en niet op mij. Even later rijd ik Langtry binnen, de nederzetting die Roy Bean stichtte om recht te spreken maar vooral om drank te verkopen, en die hij noemde naar Lillie Langtry, de Madonna van toenmaals, actrice, en maitresse van de de hertog van Wales zeggen ze. Langtry heeft een bevolking van dertig zielen. Voorlopig blijven de stadjes die ik aandoe zo dunbevolkt.

Zoals Sanderson. Zoals Marathon. Nederzettingen in een door droge canyons doorkliefd ruig en onherbergzaam land waar ik mezelf geluk wens nú te verblijven want als dit voorjaar is, hoe heet moet het dan in de zomer wel niet zijn. Ik ontdek dat de droge lucht me noopt tot veelvuldig drinken; op een lange voettocht moet beslist een paar liter water mee om uitdroging te voorkomen. Nietszeggende nederzettingen in een levenloos landschap. Maar als ik goed kijk zie ik de vroegere frontier. Ik trek door het land waar ooit nomadische Apaches zich geen donder van welke regering dan ook, Amerikaans of Mexicaans, aantrokken, door het land waar nog maar tachtig jaar geleden de Mexicaanse revolutie-generaal Pancho Villa huishield. Graham Greene schreef over deze grensstreek: “Hoe kan het leven hier anders zijn dan woest en gevaarlijk? Door twee verschillende soorten haat en liefde wordt aan je getrokken.”

Ten zuiden van Marathon ligt de Big Bend van de Rio Grande, een gebied dat terecht National Park werd. Ik verblijf er lange tijd omdat ik hier de grootsheid en ongenaakbaarheid van de woestijn pas goed ontdek. Ik slaap er in een cabin in de bergen die ik huur bij Wildhorse Station, net ten noordwesten van het gebied dat tot het Park hoort, met uitzichten van hier tot ginder en een avondzon die de hele woestijn in vuur en vlam zet. Ik kampeer er ook, aan de Rio Grande op een plek die ik via een dirt road bereik en waar ik niemand en niets als buren heb behalve een enkele Mexicaanse koe die door de rivier wadend komt neuzen bij mijn tent. Daar vandaan heb ik uitzicht op de machtige wanden van de Sierra del Carmen in Mexico en op de Chisos Mountains die majestueus in het hart van Big Bend staan. De rivier is er vrij rustig en goed doorwaadbaar; even verderop zijn de stroomversnellingen te sterk; nog wat verder en ik zit behaaglijk met één been in een warme bron die in de snelstromende rivier uitkomt waarin mijn andere been ijskoud wordt.

Dit soort verrassingen, daar zit Big Bend vol mee. De nauwe Santa Elena Canyon waar de Rio Grande doorheen snijdt heeft verticale wanden tot zeshonderd meter hoog. In het Chisos hooggebergte daal ik af naar de ‘Windows’ waar ik door een creek stekend het punt bereik waar een waterval over de rand gaat, de diepte in. Na wat geklauter begin ik aan een afdaling langs dezelfde wand waar het water valt, een paar honderd meter verderop, om beneden te eindigen daar waar de stroom verder kabbelt, de woestijn in. Ik ontmoet een kudde wilde zwijnen op mijn pad. ‘s Avonds dineer ik onverwacht chique in een van de twee betekenisvolle restaurants binnen een straal van honderdvijftig, tweehonderd km, in het spookstadje Terlingua. Midden in het niets staat een vrolijk, met gevoel voor vorm en kleur gerestaureerd ‘Starlight Theatre’ waar de bar welvoorzien is en de keuken werkelijk niveau verraadt. Aan de bar vind ik veel river rats, de gidsen die de vlottochten over de Rio Grande begeleiden. Vanaf de veranda zie ik de ondergaande zon schijnen op de bergen in Mexico. Als het duister is ontwaar ik het schijnsel van de koplampen van de auto van nieuwe etensgasten op zestig km afstand. Het is daar aardedonker. Maar de sterrenhemel, die heb ik nog zelden zo grandioos gezien.

De andere kant

Vanaf Lajitas volgt een prachtige route de Rio Grande naar het westen. Ik loop er langs trollige rotsen en over keistrandjes in de koelte brengende rivier. De weg blijft stil tot ik Presidio bereik, een slaperig grensstadje dat lijkt te groeien sinds de Amerikanen met de Mexicanen in NAFTA een zekere mate van vrije handel overeen kwamen. Daar laat ik de Rio Grande een tijdje links liggen. Via Marfa ga ik op weg naar El Paso. Na enkele honderden kilometers over verlaten wegen door het wijdste land van de wereld rij ik de Interstate 10 op die naar deze snelstgroeiende van de grenssteden leidt. Het contrast met de afgelopen dagen is enorm; overal wordt gebouwd, overal rijden vrachtauto’s af en aan, overal wonen mensen in snel opgetrokken comfortabele bungalows (aan de Amerikaanse kant) of in soms glasloze hutten zonder stromend water (aan de overkant van de Rio Grande, die ik daar weer even oppak).

El Paso is een plek waar de de derde wereld het rijke westen ontmoet. Slechts een reeks prikkeldraadhekken en diepe betonnen ‘slotgrachten’ scheiden die twee van elkaar. Hier proberen jaarlijks duizenden Mexicanen zich een weg te banen naar de welvaart in het noorden. In de hele Frontera schijnt het om anderhalf miljoen grensoverschrijdingen per jaar te gaan; tweederde wordt gepakt door ‘El Migra’, de Amerikaanse grenspolitie, en terug gestuurd; een kleine half miljoen Mexicanen en andere Midden-Amerikanen lukt het om onder te duiken in het beloofde land en daar uiteindelijk onder te gaan en hun kinderen te maken die, op Amerikaanse grond geboren, vanzelf Amerikaan worden. El Paso vind ik een mooie plek om het gordijn op te lichten en de andere kant van de grens te gaan bekijken. Ik zie dat deze naar Amerika toe groeit. Maar er is voorlopig nog voldoende authentiek Mexicaans leven over om de smaak ervan voor altijd te pakken te krijgen. Vooral het nachtleven is enerverend, zeker na zo’n lang verblijf in de eenzaamheid van de woestijn.

De staat New Mexico in. Naar Las Cruces waar ik in het nabij gelegen Mesilla een sympathieke dorpsgemeenschap met Mexicaanse flavor vind en op het dorpsplein een uitstekend voorziene boekwinkel die gespecialiseerd is in literatuur over The Border. Iets noordelijk van de stad ligt een gebied dat ik persé niet wil missen: White Sands National Monument. Inderdaad, wittere zandduinen heb ik van m’n leven niet gezien. Ze zetten zich oogverblindend voort naar het noorden waar in 1945 de eerste atoombom tot ontploffing werd gebracht; die plek maakt nu deel uit van een gebied waar raketten worden beproefd en is slechts eens per jaar voor bezichtiging opengesteld.

De Chihuahua woestijn begint ten westen van Las Cruces langzaam van karakter te veranderen, het is net of er iets meer groen zichtbaar wordt. Ik kies regionale wegen om naar Tucson, Arizona, te rijden. Ik wil zo dicht mogelijk bij de grens blijven. Columbus, Hachita, en dan naar het zuiden om tegen de Mexicaanse grens aan door de Animas Mountains de staat Arizona binnen te rijden. De rit is fascinerend, de weg is af en toe wat gebrekkig maar de uitzichten zijn enorm en het landschap blijft heel gevarieerd. Onderweg lees ik het boek ‘The Crossing’ van de Amerikaanse auteur Cormac McCarthy die zich in dit grensgebied afspeelt, een halve eeuw geleden. Het is een met gevoelige precisie geschreven relaas van een verschrikkelijk hard bestaan; dit boek doet me pas goed beseffen in wat voor desperaat land ik eigenlijk rondkruis.

In Arizona is er eerst bergland afgewisseld met brede valleien. Chiricahua National Monument presenteert rijen torenachtige, soms op schaakstukken lijkende rotsformaties van gelige kalkzandsteen. Bisbee is een vreemd mijnstadje waaraan vergane glorie kleeft. Tombstone van ‘Gunfight in the OK Corral’-faam vergeet ik liefst zo snel mogelijk. Tucson blijkt een heerlijke stad te zijn, althans een plezierige van alle gemakken voorziene hick town waar de wijdse Sonora woestijn wijdse moderne woonwijken herbergt en tussen de saguaros, die lange cactussen met armpjes, bij schemering de coyotes sluipen. Vier prachtige bergketens omringen de stad; ze bieden de Tucsonians in elk der vier wind-richtingen recreatieve mogelijkheden op een kwartier gaans waar andere stervelingen hun jaarlijkse vliegvakantie aan moeten wijden. Saguaro National Park. Sabino Canyon. Mission San Xavier. Het skigebied Mount Lemmon net buiten de hete woestijnstad. Coronado National Monument. Tumacacori National Monument. Buenos Aires National Wildlife Reserve. Te veel om te doen, te veel om op te noemen. Ik ga gewoon nog eens naar Tucson terug.

Waarom

Bij Sasabe ga ik nogmaals de grens over, dit keer om even te ruiken aan een kleine Mexicaanse grensgemeenschap. Daar is het nog bijna middeleeuws, op de gammele, vuile rook brakende autobussen na. Terug in het noorden en via de Papago Indian Reservation rijdend kom ik in het gehucht Why aan waarvan je je inderdaad kunt afvragen: waarom?, maar ik heb sinds ik in La Frontera ging trekken geleerd dat het stellen van dit soort vragen geen zin heeft.

Iets zuidelijker is Organ Pipe Cactus National Monument waar ik naar hartelust kan klimmen en wandelen tussen enorme orgelpijpen met prikkels. Ik slaap in een primitief grensgat, Lukeville, dat toch een onuitwisbare herinnering bij me achterlaat misschien omdat eenzame grensplaatsjes precies zo horen te zijn. Van daar schiet ik door naar Yuma waar de Colorado River al te leeg blijkt te zijn geslurpt door de waterbedrijven van Los Angeles en Phoenix om nog indruk te kunnen maken.

Californië. De freeway voert eerst door zandduinen en dan door een tuinbouwvallei die aan het beginpunt van mijn reis langs de grens doet denken. Bij El Centro sla ik af naar het noorden om rond Borrego Springs in een juweeltje van een Californisch State Park te eindigen, Anza Borrego. De badlands aldaar bieden een magnifiek schouwspel. Op een andere plek rij ik een droge rivierbedding in die me bij een prachtige palmenoase brengt met een je reinste Sahara-karakter. Lopend—er zijn heerlijke halvedag- en dagtochten te maken—vind ik nog meer oases, en vervallen ranches en verweerde houten spoorbruggen. Anza bevalt me zo dat ik in tijdnood dreig te komen. Ik besluit niet tot aan het eind van het Tortilla Gordijn te gaan waar de prikkeldraadhekken vanaf de hoge kust in de Pacific Ocean afdalen. Ook San Diego sla ik over, zij het met een gevoel van spijt want velen hebben mij verteld hoe heerlijk die stad aan de oceaan is, hoe letterlijk verademend na al die droge woestijnlucht.

Ik rijd rechtstreeks in minder dan vier uur naar Los Angeles. De eerste paar uur zijn het land en de weg nog landelijk en rustig; daarna worden de wegen breder, vier, zes, acht, tien banen, en het verkeer davert aan alle kanten zo warrig en woest om me heen dat ik, trillend van agitatie, ontzettend terug verlang naar al die verlaten trajecten die ik aflegde langs de grens. In Santa Monica aangekomen, aan de kust met zijn brede uitgestrekte stranden, kom ik een beetje bij. Ik besluit mijn reis af te sluiten in East Los Angeles, in de barrio, waar zovelen van de legale en ook van al die illegale grensoverschrijders terecht komen om hun ‘American Dream’ te realiseren.

In East L.A. kom ik buurtjes binnen die het typische Mexicaanse dorpskarakter hebben. In Olvera Street wordt traditioneel gedanst op de tonen van norteno muzikanten. Op mijn laatste zondag in de VS woon ik uit nieuwsgierigheid de Spaanse mis bij in een van de talrijke kerken. Het zit er stampvol, men staat in de gangpaden. Er wordt luid meegegalmd met de snerpende trompetten en de gitaren van het mariachi-orkest dat, in strakke kledij met zilverbeslag, onder grote sombrero’s, speelt dat het een lust is. Niets doet denken aan de zo zwaar op de hand klinkende Gregoriaanse eredienst. Het is feest in de kerk, de meisjes hebben witte jurkjes met rouches aan, elke baby jengelt, iedereen schuifelt heen en weer, de padre preekt donderend, de kaarsen walmen, de offerzakken puilen uit. Misschien moet ik op een volgende reis La Frontera toch eens aan de andere kant van de grenslijn gaan verkennen.