Alles gaat voorbij behalve het verleden

Het is een muuropschrift bij het Afrikamuseum in Tervuren, België: “Alles gaat voorbij, behalve het verleden”. Het is een muur van wat vroeger het museum van de Belgische koloniën was totdat het, heringericht, werd ontdaan van praktisch alles wat maar naar racisme riekt. Het is een stellingname die alle vroegere koloniale machten, dus ook het VK en Frankrijk en Nederland ter harte kunnen nemen. En wat te denken van Portugal?

Nu ik in Tomar woon, richt ik mijn zoektocht in het verleden vooral op de betekenis van Portugal niet alleen als wereldontdekker, maar als uitbater van de nieuw ontdekte mogelijkheden.

Wandaden

Ik weet nog goed hoe, te beginnen in 1965, KRO’s Brandpunt en VARA’s Achter het nieuws als eersten durfden te komen met programma’s gewijd aan de wandaden van de Nederlandse troepen, ‘onze jongens’, die in ‘onze Oost’, daar waar men onafhankelijk van Nederland wenste te worden, zogenaamde politionele acties hadden uitgevoerd. Nou, dat bracht de gemoederen in beweging. Dat waren leugens: nóóit had een Hollandse jongen daar ook maar iets verkeerd gedaan. Die eerste gespreksavonden markeerden de start van het nationale dispuut over het Indische koloniale verleden van de Nederlanders. Dat is sindsdien nooit gestopt: de lucht werd en wordt steeds verder geklaard. Hoe ging dat in Portugal, met net zo’n koloniaal verleden als Nederland, maar met veel langer voortdurende, desastreuze militaire acties, zeg maar oorlogen, tegen de oorspronkelijke bewoners in hun koloniën, vooral die in Afrika? En dan de volgende vraag: welke rol speelden de Portugezen eigenlijk in de slavenhandel vanuit Afrika?

Als ik antwoorden zoek op die vraag bij Portugese vrienden en kennissen of in vertaalde publicaties, dan krijg ik zo het vermoeden dat de Portugezen hun koloniale verleden niet of nauwelijks hebben verwerkt door alles eens goed, in brede lagen van de bevolking, door en uit te spreken. Terwijl daar alle reden voor is. Want dat koloniale verleden, dat was me er eentje dat zoveel jaren later nog steeds nauwelijks te bevatten is.

Ontdekkingen

De Portugese ontdekkingsreizen begonnen zo’n honderd jaar voordat de Nederlanders de wereldzeeën gingen bevaren, in de tijd dat niemand dacht aan het voorbijvaren van de Canarische Eilanden, want ten zuiden daarvan was enkel de ‘Mare Tenebroso’, de mysterieuze, angst inboezemende Duistere Zee. Daar bliksemde het uit de hemel, daar kookten de golven, daar zou de machtige hand van Satan uit het water oprijzen om iedere zeeman die zich er waagde naar een bodemloze verdoemenis te trekken. Pas – nou ja, al – rond 1440 durfden de eerste Portugezen verder af te zakken langs de westkust van Afrika. Dat deden ze in knap bedachte en uitgevoerde, kleine ‘caravelas’ waarmee ook goed in de wind kon worden gezeild – al waren het weinig meer dan verbeterde sloepen met een mastje en een stuk zeil waarmee ik mijn kleinzoon bij een beetje wind nauwelijks het Braassemermeer over zou durven sturen.

In zo’n caravela werd voor de eerste keer de evenaar gepasseerd. In 1482, 540 jaar geleden, werd in wat nu Ghana is, aan de Golf van Guinee, door de Portugezen een fort gebouwd dat de luisterrijke naam Castelo de São Jorge da Mina kreeg – kort gezegd Elmina (en dat verwijst naar de nabijgelegen goudmijn, want daar ging het de Portugezen om). Eveneens in 1482 bereikte een Portugese bemanning onder Diogo Cão nog zuidelijker een ongekend brede rivierdelta, waar “het uitmondende zoete water macht genoeg had om aanstormende golven uit zee te weerstaan.” Deze rivier was wat nu de Kongo wordt genoemd. De rivier werd met het land erachter door Cão voor de Portugese kroon geclaimd, ook al werd er geen stap in de binnenlanden gezet. Die maakten trouwens deel uit van het inlandse koninkrijk Kongo. Dit rijk telde twee tot drie miljoen inwoners en was een goed ontwikkelde en georganiseerde handelsnatie, die als hoofdstad M’banza Kongo had. Die kreeg de naam São Salvador in wat uiteindelijk het Portugese koloniale deel van het voormalige Afrikaanse zwarte koninkrijk werd, Angola. De koning der Belgen, Leopold II, claimde de rest van wat nu DRC-Kinshasa heet, de Democratische Republiek Congo, en liet uit winstbejag ongeveer 10 miljoen zwarte mensen zich letterlijk dood werken.

Slaven als handelswaar

Tien jaar na 1482 – na meer oceanen verkend te hebben en serieus begonnen te zijn aan het openleggen van de wereld – trokken de Portugezen het binnenland in, naar het hof van de Manikongo. Deze koning maakte meteen van hun diensten en vooral van hun vuurwapens gebruik om ergens in een provincie een opstand neer te slaan, waarna de Portugezen aan de slag mochten gaan om kerken en scholen te bouwen. Het koninkrijk erkende polygamie en kende slavernij. Slaven kwamen beschikbaar na oorlogvoering, of men had een misdaad gepleegd, of men werd onderdeel van een bruidsschat, of men werd ten geschenke gedaan. Al werden slaven ook gedood om overledenen te vergezellen op hun reis naar het hiernamaals, in het algemeen was de Congolese slavernij zachtmoediger van karakter dan die welke later door de Portugezen en vooral de Belgen in stand werd gehouden, of die door hun landen, plus andere Europese naties zoals vooral Nederland en Engeland, werd ontwikkeld om de Amerikaanse continenten van goedkope arbeidskrachten te voorzien.

Het was immers in 1492 dat Columbus zijn vermeende Indië ontdekte en het was 1500 toen de Portugezen in Brazilië voet aan land zetten. De Afrikaanse slaven waren nodig om in de goud- en zilvermijnen te werken, om plantages te bewerken en de in Europa begeerde koffie, suiker en katoen te oogsten. De slavenhandel werd lucratiever dan menige andere professie, de opbrengsten waren goud waard. Ook zendingspriesters konden de verleiding niet weerstaan en namen deel aan het roven van zwarte mensen en het in ketenen aanbieden van hun buit aan de kapiteins van de slavenschepen. Zij verkochten niet zelden hun eigen bekeerlingen en schoolkinderen en ze namen, net als de andere slavenjagers, inlandse concubines.

‘Easy money’   

Grote stappen in de historie. Portugal verloor tussen 1596 en 1658 bijna al zijn in de ruim honderd voorafgaande jaren verworven koloniën aan Nederland, die er zijn Gouden Eeuw mee opbouwde. Portugal behield in Afrika de gebieden die wij nu kennen als Angola, Mozambique, Guinee-Bissau, Kaapverdië, Sao Tomé en Principe. Tot die onafhankelijk werden, in 1976, twee jaar nadat in Portugal de Anjerrevolutie had plaatsgevonden en de dictatuur had plaatsgemaakt voor een parlementaire democratie. De slavenhandel vanuit deze koloniën – die tot 1974 door de Portugezen als ‘Overzeese Provincies’ werden gezien, onlosmakelijk verbonden met het Europese ‘vaderland’ – ging in vier eeuwen onverminderd door. Zelfs tot in de twintigste eeuw waren er vormen van slavernij in die koloniën zelf. Tot aan 1974 toe was er nota bene “dwangarbeid op de cacaoplantages van Sao Tomé en Principe, o.a. door onvrijwillige arbeidskrachten uit Kaapverdië,” schreef Tariq Ali in 2013. De Portugese economie is honderden jaren lang mede door slaven draaiende gehouden. De winst gemaakt in de slavenhandel, bij lage inkoopkosten en hoge verkoopsommen, was ‘easy money’ dat het Portugese imperium ‘lui’ maakte, met uiteindelijk verstrekkende gevolgen voor land en bevolking die tot de dag van vandaag voelbaar zijn.  

Eigenlijk heeft Portugal in al die eeuwen constant oorlog gevoerd tegen de zwarte inwoners van zijn Afrikaanse koloniën, want die kwamen niet pas in het midden van de twintigste eeuw in opstand, nee, men kwam in al die jaren keer op keer in verzet. Het eindigde in jarenlang durende vrijheidsoorlogen die veel dienstplichtige jonge Portugezen op z’n minst een of twee jaar van hun leven kostten en veel levens beëindigden of verwoest achterlieten. En dan de slachtingen aan de kant van de Afrikaanse bevolking, vrijheidsstrijders of gewone burgers… In die jaren waren honderdduizenden Portugese kolonisten in Afrika gevestigd. Niet allemaal de allerbesten van het land, zoals men dikwijls probeert voor te doen. Want Salazar zag in Afrika de mogelijkheden die de Engelsen met Australië voor ogen hadden gehad en dumpte er liefst het kaf van zijn natie. Het was immers “de opperste taak van de Portugees het door God gegeven vaderland soeverein en in stand te houden,” en daar hadden de ondergeschikte koloniën op wat voor manier dan ook, economisch of als afvalbelt, toe bij te dragen.

Slavenvervoer. Geschilderd 1830 door Johann Moritz Rugendas

Fictief wereldrijk

En hoe hebben de Portugezen hun koloniale verleden met al zijn oorlogen en de slavenhandel verwerkt? “Zeker is dat de Portugese maatschappij vandaag nog steeds een deel van haar verleden verzwijgt en verwerpt, namelijk dat specifieke deel van de relaties van Portugal met Afrika en de Afrikanen,” schreef Isabel Castro Henriques in 1999. “Tot aan de Anjerrevolutie toe had Portugal nauwelijks schrijvers van niveau die over Afrika rapporteerden. Wat er te lezen viel, behoorde tot de triviale lectuur en was van de hand van zondagsauteurs,” schreef Ilse Pollack in 1995. Het waren gebrek aan emotie en apathie waarmee de Portugezen de dekolonisatie aanvaardden, die Eduardo Lourenço al in 1978 deden besluiten dat het koloniale imperium een imaginaire constructie was: “Het grote wereldrijk bestond enkel op fictioneel niveau, in de fantasie van de Portugees. Het gaf hem het gevoel tot een grote natie te behoren. Het gaf, om kort te zijn, een magische dimensie aan een klein landje.” En uiteindelijk leek het: “alsof wij nooit dat immer geprezen wereldrijk bezeten hadden … en dat de terugkeer naar de enge muren van ons kleine Portugese huis onze koude kleren niet raakte.”

De literatuur, ook de jeugdliteratuur, was althans vóór 1974, op een enkele uitzondering na, zo goed als niets waard: zeer patriottistisch, moraliserend, conservatief. Op die manier probeerde Salazar ook de jeugd te paaien die onder zijn dictatuur leefde, door trots aan te praten over Portugals briljante geschiedenis en haar indrukwekkende koloniale imperium. Dat wereldrijk werd dan ook aangeduid als: “Portugal langs deze en gene zijde van de oceaan.” Het ergste was dat in de literatuur het vooral, zo niet enkel ging over de verheerlijking van de inspanningen van het blanke ras. De zwarte mens kwam er slechts toevallig in voor en zijn toestand als geëxploiteerd en vernederd wezen werd nooit belicht. “De zwarten waren komisch element of folkloristisch kader,” schreef Natividade Correia in 1985. De Afrikaanse bevolking kreeg minder aandacht dan de exotische flora en de fauna.

Meer evenwicht

Het bestuderen van de oudere literatuur leert, dat in het merendeel de nationalistische en racistische stereotyperingen overheersten: de blanken zijn goede meesters die de zwarten behandelen als kinderen die nog heel veel te leren hebben. Eigenlijk lezen wij over een ‘Afrika zonder Afrikanen’, tenzij die als exotische wilden worden voorgesteld. Pas lang na de Anjerrevolutie wordt er mede vanuit een Afrikaans standpunt een evenwichtiger beeld neergeschreven. Dan pas komt er ruimte voor realisme en objectiviteit en niet langer enkel voor paternalisme van het zuiverste water. Ook de constante bewieroking en overwaardering van het verleden is dan uit het gros van de hedendaagse literatuur verdwenen, schrijft Francesca Blockeel in haar artikel over ‘Afrika in de Portugese jeugdliteratuur’, waaraan ik veel informatie heb ontleend (Literatuur zonder leeftijd, 2007). Zij voegt teleurgesteld toe dat ze toch nog heel wat verhalen ziet opduiken waarin het “geïdealiseerde vaderland nog steeds doorleeft.” Trots op het vaderlandse imperium, het terzijde schuiven van de werkelijkheid van het koloniale verleden – het nationale stempel blijkt vaak nog aanwezig te zijn, ook al wordt het niet meer zoals vroeger verplicht door het regime opgelegd. En tot zeker 2000, vijfentwintig jaar na de onafhankelijkheid van de koloniën, wordt er over dat koloniaal imperium opvallend weinig gerept, “alsof men beschaamd is over dat verleden.” Terwijl toch alles voorbijgaat, behalve juist het verleden.

Is de situatie nadien veranderd, verbeterd? Ik heb het niet goed kunnen peilen. De slavenhandel die de uitbouw van het imperium mogelijk maakte, wordt bijna nooit vermeld. De koloniale oorlogen gedurende de dertien jaar voorafgaand aan de onafhankelijkheid, die het einde betekenden van het Portugese rijk, worden buiten beschouwing gelaten of slechts oppervlakkig behandeld. Er zijn zoveel Portugezen in Afrika geweest als koloniaal of als militair, over wier belevenissen en persoonlijke tragedies welzeker is geschreven, maar die de vrijheidsstrijd van de zwarte bevolking geen woord waardig keuren; hun relaas duikt vooral op in niet door Portugezen geschreven literatuur. Wat ook nog te vaak onbeschreven blijft, is de toevloed van Afrikaanse immigranten in Portugal vanaf de tijd van de burgeroorlogen die volgden op de onafhankelijkheid, terwijl delen van Portugal en vooral de steden die deel uitmaken van groot-Lissabon, toch een opvallend multicultureel karakter hebben.

Ondankbaar

Eigenlijk wijst dit gedrag op ondankbaarheid. Want al in 1530 was er een raadsheer van de koning in Lissabon, João de Barros, die toegaf: “Ik kan geen stuk land in Portugal noemen, geen tolrecht, geen titel, geen belasting of andere heffing die meer zekerheden verschaft dan de winsten uit de Afrikaanse handel.” En dat was de slavenhandel, al noemde hij die niet specifiek, terwijl dit nu net de enige handel was waarin de Portugezen zelf echt domineerden. Slavernij als doorslaggevende factor van economische betekenis bleef onbenoemd, terwijl deze handel onderweg was om goud voorbij te streven als meest lucratieve bron van inkomsten voor het Portugees koninkrijk. Sterker nog, slavernij was onderweg om de grondvesten te leggen voor een nieuw economisch systeem dat gekenmerkt werd door plantagecultuur. Dit systeem zou uiteindelijk de West-Europese koloniserende landen, met name Portugal, Nederland en Engeland, meer weelde opleveren dan Afrikaans of Mexicaans goud of Aziatische kruiden en zijde.

Slavernij werd de drijfveer van ‘de nieuwe wereld, de nieuwe wereldeconomie’. Dat is niet zomaar een bewering. Malachy Postlethwayt, een vooraanstaande achttiende-eeuwse Engelse handelsexpert, beschreef alle weelde in Engeland plus zijn wereldmacht als “gebouwd op Afrikaanse fundering.” Een Fransman van aanzien, Guillaume Thomas François Raynal, beschreef de door slaven bewerkte plantages in Amerika, in Brazilië en op de Caraïben als: “De belangrijkste factor voor de snelle groei van de ontwikkeling van onze wereld.” En Daniel Defoe, de schrijver van Robinson Crusoe, maar ook een internationaal handelaar en een pamflettist die ook als Brits spion optrad, schreef: “Geen handel met Afrika zonder negers, geen suiker, geen gember, geen kruiden – geen eilanden, geen continenten, geen handel zonder Afrikaanse negers.”

Wereldeconomie

Afrika werd de spil van de machine die de moderne wereld lange tijd draaiende hield. Het was de Afrikaanse arbeidskracht van slaven en dwangarbeiders die de snelle en voorspoedige ontwikkeling van de Amerikaanse landen mogelijk maakte. Europa’s projecten in de Nieuwe Wereld konden niet zonder. Plantages met hun massale oogsten van tabak, koffie, cacao, indigo, rijst en vooral suiker en katoen, steunend op de gewelddadige onderdrukking van slaven uit Afrika, waren de drijvende krachten van de nieuwe, kapitalistische wereldeconomie die verdere industrialisatie mogelijk maakte, die eetgewoonten veranderde, die tot verhoging van productiviteit en vooral winstgevendheid leidde – en die zodoende een voorsprong verschaffende omwenteling teweegbracht in het leven van de West-Europeanen.

Het is o zo jammer dat het met name de Portugese bevolking was die niet van de nieuwe wereld mocht meeprofiteren: kortzichtige, zelfgenoegzame, spilzieke koningen en adel hielden eeuwenlang de opbrengsten vooral voor zichzelf en daarna ging de Estado Novo van Salazar door met het kleinhouden van de massa. Tot al het goud, al het geld gewonnen uit de koloniën en van de slavenhandel op was en Portugal als ‘verarmde Europese broeder’ achterbleef.

Korrels zout?

Nog even een paar opmerkingen over historie in het algemeen (door mij eerder gepubliceerd in het onlangs verschenen deel 1 van de driedelige serie Document voor een Monument, over de geschiedenis, de architectuur en het gebruik van de gebouwen van het Nederlandse parlement en de regering op het Binnenhof in Den Haag). Nu wij allemaal begrijpen dat wat we, via de tot onze beschikking staande moderne media, als de weergave van werkelijkheden in ons hedendaags leven ervaren voor een flink deel bestaat uit onjuistheden, verzinsels, gemanipuleerde gegevens, foutieve interpretaties, vergissingen, misverstanden en niet te vergeten bewust geconstrueerde onwaarheden. Wat te denken van de verhalen uit het verleden? Wat over de geschiedenis verteld wordt, bijvoorbeeld door mij, in Portugal Portal – wat is daarvan waar, hoeveel moeten we met een korrel zout nemen?

Laten we het zo zeggen: alle geschiedenis is subjectief, om het even of het nu om recente historie of om geschiedenissen uit het verre verleden gaat. E. H. Carr, een Britse historicus van faam, heeft het ooit zo uitgelegd: er zijn feiten uit het verleden die historische informatie bevatten die historici niet belangrijk vinden; en er zijn historische feiten waarvan historici menen dat ze belangrijk zijn zo niet ‘de waarheid’ verkondigen. Iedere historicus voor zich beslist welke van de feiten uit het verleden hij of zij waardig keurt om als historisch feit te kenmerken. Maar, elke beslissing is arbitrair.

Kolkende stromingen

Want, in de woorden van een andere historicus, Graham Robb: “De rivier van de geschiedenis is een lusteloze stroom die vol tegenstromingen en verborgen kolken zit.” Met andere woorden: wij kunnen denken dat we alles weten, maar we hebben rekening te houden met allerlei onwetendheden. En als er nieuwe ontdekkingen worden gedaan, als zich ‘nieuwe feiten’ voordoen, kunnen die natuurlijk net zo goed arbitrair zijn. Bovendien, om nog een ander geluid te laten horen: bijna alle historie is een orgie van moord doorspekt met moraliserende onzin vooral bedacht om monsters mooier te maken en onschuldigen monsterlijker. Een vergelijkbare, harde uitspraak is: geschiedenis is de leugen die het heden vertelt om het verleden goed te praten. Het is maar dat u het beseft…

Het kan dus verkeren in geschiedschrijving. Zoals Thomas Meany het verwoord heeft: “Historians can be paparazzi late to the scene.” Historici kunnen zich gedragen als laat bij een voorval arriverende, sensatie- en liefst schandaalzoekende fotografenIk heb niet de pretentie een historicus te zijn. Ik ben slechts een nieuwsgierige amateur die van zijn belangstelling getuigt; ik graaf graag een beetje rond in het verleden en rijm mijn toevallige bevindingen aan elkaar, o.a. in naar mijn mening te korte, maar misschien voor sommige lezers van Portugal Portal te lange bijdragen die soms voorbijgaan aan ‘al het moois in dit mooie land’. Daarin komen naast historische feiten ook feitjes uit het verleden aan de beurt. Ik probeer iets van evenwicht te handhaven in de presentatie van die twee soorten feiten. Meer kan van mij niet verlangd worden, dames en heren kritische lezers.

Mispoes

Om te bewijzen hoe gemakkelijk het ook onbedoeld mis kan gaan met geschiedschrijving: ooit schreef ik ergens dat Luís Vaz de Camões, Portugals grootste dichter, met Vasco da Gama meevoer op diens lange zeereis die de wereld openlegde. Intussen leerde ik (niet dat een van de lezers van Portugal Portal mij corrigeerde) dat Luís de Camões in 1523 geboren werd en dus te laat kwam om met Vasco da Gama mee te varen, want die overleed in 1524, in India. Het was een niet nauwkeurig genoeg bekeken muurschildering in Constância die mij op het verkeerde been zette.