Bessencultuur

In juni was het vijf jaar geleden dat wij vanuit Kansas City oostwaarts vlogen, via Toronto en Dublin naar Lissabon om de Verenigde Staten, waar wij 22 jaar hadden gewoond, in te ruilen voor Portugal. Wij arriveerden net voordat Trump in Amerika de zaak begon te verpesten en net voor het eind van de Europese voetbalkampioenschappen.

Die werden dan wel in Parijs gespeeld, in het Stade de France, voor 76.000 toeschouwers, maar nergens in Portugal was aan dit grote gebeuren te ontsnappen.

Glamping

Onze hoofden stonden niet echt naar voetbal – wij waren wat verdwaasd van de migratie naar een land dat we enkel van een korte strandvakantie aan de Algarve kenden, dat was in 1978, toen daar nauwelijks toerisme was. Nu stonden wij voor de taak een weg te vinden door de Portugese bureaucratie. Na een week in Lissabon te zijn gebleven om een beetje te acclimatiseren gingen wij op weg naar de Alentejo. Daar ergens runden Nederlandse bekenden een ‘glamping’ nabij de kust. De bekenden, dat was een stel oorspronkelijk uit IJmuiden komend dat wij jaren eerder een avond te eten hadden gehad. Wij woonden in de woestijn in New Mexico, zij waren fietsend van Canada onderweg naar de uiterste zuidpunt van het continent via de Continental Divide en daalden van de bergrug achter ons huis af om even comfortabel te douchen in ons enige motelletje en om te communiceren met het thuisfront.

De receptioniste van het motel riep: “Uit Holland? Wat leuk, wij hebben hier in Abiquiu twee Hollanders die een kunstgalerie runnen. Ga maar kijken.” Dat deden Peter Minnaar en Joke Geertsma en dus werd het gezamenlijk eten en praten, praten. Enfin, zij fietsten verder, wij bleven hun blogs volgen en zij lazen zo nu en dan mijn verhalen over de Southwest en de Heartland. Dat fietsen trouwens, daarop hadden zij zich goed voorbereid: Peter werkte in IJmuiden een goed jaar bij een fietsenmaker om zo elk technisch mankement te kunnen oplossen dat het gevolg zou zijn van het duizenden kilometers rijden door ruw, bergachtig terrein.

Ronaldo

Na hun omzwervingen vestigden Peter en Joke zich in Portugal om een camping van de grond te tillen. Dat werd meer dan zo maar een kampeerplek, dat werd Portugal Nature Lodge in de zuidwesthoek van de Alentejo, net boven de Algarve, bij de Monte Malhadins nabij Troviscais dat onder Odemira valt. Wij benaderden die twee omdat wij verder niemand kenden in Portugal bij wie we om adviezen konden aankloppen. Tegelijk verkenden wij het zuidwesten een beetje. Wij legden aan in Almograve, een piepklein kustdorpje dat precies tussen Vila Nova de Milfontes en Zambujeira do Mar ligt, van allebei op de veilige afstand van zo’n 12 km. Wat een rust vonden wij daar – een rotskust met prachtige stille baaien die ons aan het nog stille Californië van vóór het jaar 2000 deed denken, een beetje Big Sur op zijn Portugees.

Het enige dat de rust verstoorde, was de finale van de Europacup. Op 10 juli 2016, in het restaurant van ons hotelletje, zaten wij, kersverse immigranten, ons één met een twintigtal Portugezen te voelen bij het grote beeldscherm waarop wij ‘ons’ Portugal met 1–0 zagen winnen van de Fransen dankzij uitstekende aanvoering van Cristiano Ronaldo en een mooi doelpunt van Eder. Na 22 jaar niet van Amerikaans voetbal te hebben genoten, vielen we als een blok voor het in lange tijd niet aanschouwde ‘echte voetbal’ en voor Ronaldo, natuurlijk.

Finanças

De dag daaropvolgend gingen wij bij de Minnaars op bezoek op hun Portugal Nature Lodge, die zij tot een ware ‘glamping’ hadden opgebouwd met verschillende ver van elkaar gelegen woonvormen, een zwembad en wandelroutes te over binnen direct bereik. De goed ingeburgerde en de Portugese taal beheersende Joke nam ons mee naar Odemira en hielp ons daar aan een fiscaal nummer op hun eigen woonadres, want: “Zonder kun je in Portugal niks beginnen.” Daarna begon onze zoektocht naar een eigen vestigingsplaats. Maar eerst verkenden wij nog een deel van de omgeving, het Sudoeste Alentejano & Costa Vicentina Nationaal Park met laag bergland, mooi en wild en met zoals gezegd een machtig interessante kust. Daarna trokken wij het binnenland in waar wij eerst werden geconfronteerd met flink uitgedijde tuinbouwgebieden met (boogframes van) enorme plastic kassen.In Almograve was ons al de aanwezigheid opgevallen van tientallen duidelijk niet Portugees zijnde mannen. Die kwamen uit India, Bangladesh, Myanmar, Sri Lanka, Irak, Nepal. Die werkten als seizoenarbeider om frambozen, aardbeien en bosbessen te oogsten, begrepen we. Er was zelfs een Indiaas winkeltje in dat aardige dorp aan de Atlantische Oceaan dat nog geen 2.000 inwoners telde en, naar wij hoorden, eigenlijk enkel tijdens de Portugese zomervakanties drukte kende. Enfin, na een omzwerving ook door het centrum en het oosten van de Alentejo vestigden wij ons uiteindelijk heel ergens anders, in Tomar, in de Ribatejo, ‘boven de rivier’.

Plantages

Vijf jaar verder. Ik leer dat er nu ook een Indiaas cafeetje in Almograve is. Ik ontdek hoe met name de bessenteelt in de streek rond Odemira is blijven groeien. De fruitteelt heeft dat deel van de Alentejo van gezicht veranderd, gelukkig niet zo dat het er op het Nederlandse Westland lijkt; de streek is nog steeds dunbevolkt, het bergland en de kustlijn zijn even aantrekkelijk gebleven. Maar… er zijn heel wat plantages bijgekomen en er zijn heel wat meer seizoenarbeiders aan te treffen. Er zijn naar schatting 15.000 mannen en nu ook vrouwen uit vooral Aziatische landen werkzaam in de tuinbouw. De Portugese opzichters spreken althans iets van de verschillende talen en soms ook dialecten om met hun werkvolk te communiceren. De lichaamslengte van de werkers is aan de bescheiden kant, dat is een voordeel want het gebukt oogsten van de lage gewassen is voor lang volk een pijnlijk kwellende zaak. Het meeste werk wordt geknield gedaan.

Er zijn plantages van honderden hectaren en rond Odemira zijn het vooral bosbessen die in groten getale geteeld worden. De export van meer dan 90% van de oogst vooral naar Nederland en Duitsland, is drie keer groter dan toen ik in 2016 in Almograve van Europees voetbal zat mee te genieten en brengt Portugal meer dan 250 miljoen euro in het laatje (2020) terwijl de verwachtingen zijn, dat deze sector nog vier keer groter wordt in de komende jaren. Wat geteeld wordt is de uit Noord-Amerika afkomstige bosbes, de Vaccinium corymbosum, die het in het gematigde klimaat van het zuidwesten van de Alentejo uitstekend doet en daar een langer groeiseizoen vindt dan bijvoorbeeld in Spanje.

Woekerhuur

De oogstwerkers zijn veelal jong en wonen soms een uur rijden van hun plantage in meest krakkemikkige huizen met slechte voorzieningen die, naar ons Nederlanders niet onbekende gewoonte, voor veel te veel geld per (soms gedeeld) bed worden verhuurd. In Der Spiegel lees ik (in een serie van artikelen over onderzoek dat mede gefinancierd wordt door de Bill & Melinda Gates Foundation) dat in een huis met vijf kamers in het dorp São Teotónio achttien Nepalese werkers wonen die ieder 195 euro per maand betalen voor een krakend, metalen bed en die de huiseigenaar dus een maandinkomen van dik drieduizend verschaffen. Dat doet mij denken: zou dit type eigenaar in zijn jonge jaren zelf gastarbeider zijn geweest? Zou hij wonend in Nederland het woekerverhuurbedrijf soms van een Nederlandse eigenaar geleerd kunnen hebben? São Teotónio schijnt nu 6.000 inwoners te hebben, van wie er maar liefst 4.000 (twee derde deel!) afkomstig zijn uit andere landen dan Portugal. Bij elkaar moeten die wel een erg forse impuls geven aan de lokale economie… Er zijn in hun midden nu ook o.a. een Indiaas supermarktje en een Nepalese snackbar te vinden.   

De bussen en busjes die de ‘gastarbeiders’ heen en weer vervoeren zijn minder riant van uitmonstering dan de efficiënt geoutilleerde en gekoelde trucks die elke nacht naar het noorden rijden met de bessenoogst van de vorige dag. De werkers verdienen 3,50 of hoogstens 4,00 euro per uur en het mag duidelijk zijn dat aan het eind van de maand slechts bescheiden bedragen naar het thuisfront kunnen worden overgemaakt, na aftrek van woonlasten, voeding, kleding, reiskosten en dikwijls een nogal stevig bedrag voor het agentschap dat hun verblijf en werk geregeld heeft. Toch staat, althans stond men doorgaans te dringen, omdat Portugal nu eenmaal betaald werk heeft en omdat Portugal er een uiterst uitnodigend immigratiesysteem op na houdt. Een via een agentschap verkregen arbeidscontract op zak en hup, de verblijfsvergunning ligt al klaar (voor zes maanden) en bovendien: hou dit zeven jaar vol en er is recht op een Portugees ingezetenschap en een paspoort van de EU dat deuren opent naar ‘de hele wereld’.

Onbelemmerd

De koelwagens leveren in het noorden af bij importeurs die sorteermachines aan het werk zetten met een capaciteit van 2.5 ton per uur. Daarna gaat de oogst naar Jumbo, AH, Aldi, Lidl, Edeka, Kaufland enzovoorts. De tuinbouwbedrijven zijn intussen goeddeels in handen van grote concerns. Behalve om bosbessen en frambozen gaat het om aardbeien en dat is bijna exclusief het terrein van ’s werelds grootste producent, Driscoll. De groei van de tuinbouw ging jarenlang voort, onbelemmerd door Portugese regulering of kwaliteitscontroles. Pas in 2020 werd aandacht besteed aan de werk- en leefomstandigheden van de immigranten. Covid was de aanleiding, er ontstonden te veel besmettingen om onopgemerkt te blijven. Er volgden inspecties en honderden veroordelingen van zowel telers als verhuurders. Er werden bovendien omstandigheden aangetroffen die aan mensenhandel deden denken. De grote boze wereld had eindelijk ook die afgelegen hoek van de Alentejo bereikt.

De ontdekking van de slechte werk- en leefomstandigheden van de oogstarbeiders bracht in sommige delen van hun land de Duitsers ertoe producten uit de Alentejo te boycotten. Er zijn andere problemen zichtbaar geworden waarmee de producenten te kampen hebben. De watervoorziening staat door al die plantages met struiken die gestaag geïrrigeerd dienen te worden zwaar onder druk. De Rio Miro levert onvoldoende water om iedereen tevreden te kunnen stellen, het waterpeil in het Santa Clara-reservoir zakt en zakt. Kleine agrarische bedrijven in de streek hebben het te verduren. Er zijn landerijen die van watervoorziening werden afgesloten omdat de grote bedrijven hun politieke macht inzetten om het zich toegeëigende recht op voorkeursbehandeling te behouden. “Keuterboertjes moeten maar kraanwater tappen,” werd er door ambtenaren gezegd.

Onstuimig

De waterproblemen zijn natuurlijk nog slechts in een beginstadium, want als de Alentejo doorgaat met droger en droger worden, staan ook de grote bedrijven met de rug tegen de muur. Die hebben trouwens ook andere, onverwachte tegenslag te verwerken gekregen toen, vanwege covid, grote groepen werkers uit Portugal verdwenen om naar hun eigen land terug te keren, wat de bedrijven voor het eerst met tekorten aan arbeidskracht confronteerde. Niet dat er met angst en beven naar de toekomst wordt gekeken: “De situatie herstelt zich, de werkers komen terug want kunnen nergens elders aan de slag, misschien gaat hun uurloon wat omhoog, we vinden wel een oplossing voor de watersituatie, en verder… je zult het zien, de markt voor bosbessen staat nog een spectaculaire groei te wachten.” We zullen zien…

Het zal duidelijk zijn dat niet iedereen verlangend uitkijkt naar zo’n onstuimige groei. De aanwezigheid van de bessencultuur moet de schoonheid en leefbaarheid van de streek niet negatief gaan beïnvloeden. Het moet er niet worden als het deel van de Spaanse provincie Almeria, vooral rond El Ejido, dat wel ‘Europe’s dirty secret’ wordt genoemd en dat algemeen bekend staat als de Costa Plástica. Daar is sprake van een onafzienbare zee van plastic overspanningen die een continue massaproductie van komkommers, meloenen, perziken, pepers, tomaten enzovoorts mogelijk maken. Daar werken naar voorzichtige schatting 120.000 immigranten, waarvan twee derde deel niet gedocumenteerd is, aan oogsten waarvan de export jaarlijks de twee miljard euro verre overschrijdt. Jaarlijks blijft 30.000 ton plastic afval achter als het niet in zee wordt gedeponeerd. Het tuinbouwgebied speelt een hoofdrol in de Spaanse TV-serie Mar de plástico.

Onaangetast

Plastic is gelukkig allesbehalve dominant in het district Odemira, een van de grootste districten van Portugal, dat met zijn 26.000 officiële ingezetenen een bevolkingsdichtheid heeft van minder dan 15 per vierkante kilometer. Er is onaangetast landschapsschoon te over en zo zal het blijven, ook al omdat grote delen van het district door hun bergachtige structuur minder of in het geheel niet geschikt zijn voor grootschalige land- en tuinbouw. Er zijn vele kilometers wandelpaden, er zijn spectaculaire uitzichten over de golven van de Atlantische Oceaan en er zijn ontelbare baaitjes met, zeg tien maanden van het jaar, riante en stille stranden. Zelfs in hoogzomer, als de Portugezen zelf massaal op pad gaan, is het in dat deel van het land nog alleszins behaaglijk. Een kwestie van de grotere trekpleisters mijden. Eigenlijk is de hele kuststrook met achterland ten zuiden van Vila Nova de Milfontes tot aan de zuidwestelijke punt bij Sagres ‘aan de paradijselijke kant’. Dat stadje Milfontes noemde zich trouwens al ‘vila’ toen het nog geen vijftig huizen telde, noemt zich ‘nova’ al dateert het van de 15de eeuw… en fonteinen hebben ze er ook niet of nauwelijks en zeker geen duizend.