Juweeltjes van harmonie

Het aardige van Portugal is toch wel de verrassende ontdekking die er telkens weer mogelijk blijkt. Slaperige stadjes en afgelegen dorpen die nauwelijks op de kaart zijn te ontdekken, laat staan in een juichende toeristische gids zijn te vinden. Die, als ik ze bij toeval aan doe, over op z’n minst één magnifiek oud gebouw blijken te beschikken dat zo doordacht in prachtige staat is teruggebracht, dat het met stomheid doet slaan. Daar is dan een historisch museum, of een thema-museumpje bijvoorbeeld aan de lokale landbouw gewijd, of ook wel—veel vaker dan ik zou hebben verwacht—een centrum voor hedendaagse kunst. Ik raak onder de indruk net zo goed van de kwaliteit van de oude bouwkunst als die van de vernieuwende architectuur en vooral van de wijze waarop oud en nieuw met elkaar in harmonie zijn gebracht. Niet zelden zijn ook de displays van keramiek, oude gesteenten of geschriften, werktuigen of kledingstukken, juweeltjes van eigentijdse design die niet schreeuwen en zeker niet over-schreeuwen, maar het getoonde alle eer weten te geven. De Portugezen hebben smáák; ze weten zich te beheersen waar in andere culturen soms zwaar over de schreef wordt gegaan.

Opknapbeurt

Waar ik het nu vooral over wil hebben is Museu Damião de Góis in Alenquer, ten noorden van Lissabon. Die stad is, als je eenmaal voorbij de torenhoge flatgebouwen bent, alleen al door z’n ligging het bekijken waard: aan weerszijden van het nauwe door de Ribera de Alenquer diep uitgeslepen ravijn, waar nu visrijk water vriendelijk kabbelt langs drooggevallen bodems waarop eenden al luierend hun veren poetsen. Boven de rivier, aan de zuid-oever, ligt de oude stad nog deels intact. Daar was vroeger ook de Jodenbuurt, daar is nu een streekwijn-museum niet ver van het gemeentehuis. En praktisch aan de rivier ligt dit prachtige museum dat gewijd is aan Damião de Góis, de beroemdst gebleven ingezetene van de stad, en aan de slachtoffers van de Inquisitie in Portugal. De oorspronkelijke kerk, Santa Maria da Várzea, werd in 1203 gebouwd; Damião werd er in 1574 begraven. De kerk kreeg een eerste restauratie in de 19de eeuw; en zijn laatste opknapbeurt werd in 2016 afgerond. Dat was een wel heel grondige beurt. De architecten, Henrique Marques en Rui Dinis van de plaatselijke studio Spaceworkers, creëerden een ware ere-tempel waar met veel respect getuigd wordt van wat vooral in de 16de eeuw zich afspeelde in Alenquer en rond Damião de Góis.

De schuld van alles

De Inquisitie in Portugal kreeg veel minder bekendheid dan die van Spanje al ging het er hier nauwelijks minder wreed aan toe. Het religieuze schrikbewind begon evenwel later dan elders in Europa en kreeg  eerst  betekenis nadat  de Spanjaarden, in 1492, hun Joden begonnen te verdrijven en een aantal hunner naar Portugal uitweken. De auto-da-fé (het ritueel van gedwongen penetentie van door de Inquisitie veroordeelde  “ketters” en afvalligen) kwam in Portugal op gang toen de Joden eenmaal de schuld van alles werd gegeven, van mis-oogsten, miskramen en epidemieën, maar in feite omdat deze nieuwe middenklasse het economisch beter deed dan de oude, gevestigde orde. Het geloof zelf was vaak niet het probleem want de Reformatie sloeg in Portugal niet echt aan—het volk hield te veel van de rituelen van de Kerk van Rome. Degenen die wel welwillend tegenover de Reformatie stonden hielden zich stil om geen slapende honden wakker te maken. Zo niet Damião de Góis—maar daarover zo dadelijk meer.

Koehandel

Goed beschouwd was de hele Inquisitie-periode in Portugal een zaak van koehandel. Het geloof was de kapstok. Dom João III was uit op de rijke bezittingen van de Joden en van andere andersdenkenden. Hij achtervolgde hen en gaf toestemming het land te verlaten enkel en alleen als ze hun bezittingen achterlieten. Er waren periodes dat Rome geen Inquisitie wilde en de Portugese koning juist wel. Uiteindelijk kwam het zo ver dat hij de toestemming van Rome voor de (her-)instelling van de Inquisitie voor baar geld kócht. Niet dat daarmee de zaak rond was—de bal bleef heen en weer ketsen. Voor Joden, voor tot het Rooms-Katholicisme al of niet serieus bekeerde Joden en anderen die Cristãos Novas werden genoemd, en voor andersdenkenden in welk opzicht ook bleef de situatie lange tijd onverkwikkelijk. Een triest dieptepunt was de openbare verbranding van Joden en afvalligen in Lissabon, in 1540. Wie meer wil weten van de ongerijmde schandaligheden van deze periode doet er goed aan www.colonialvoyage.com te raadplegen, waar een interessant overzicht is te vinden van de hand van Arnold van Wickeren.

Eerherstel

In 2015 viel de beslissing welke nazaten van de Joodse slachtoffers van de Inquisitie in het Portugal van 500 jaar geleden recht hadden op toekenning van het Portugees staatsburgerschap, een bijzondere manier van Wiedergutmachung. Veel van hun voorouders waren toen naar de Nederlanden of verder gevlucht, en een klein aantal kwam in Noord-Amerika of Brazilië terecht. Het initiatief tot deze maatregel was jaren eerder, in 1989, genomen door de toenmalige president van Portugal, Mário Soares, die “vergiffenis” vroeg voor wat er tijdens de Inquisitie gebeurd was: de marteling, vierendeling, verbranding aan de staak of “gewoon” lynching door het volk van met name de Joodse en de zogenaamd bekeerde bevolking plus enkele anderen die afstand namen van de leer van de Kerk van Rome; ook werd vergiffenis gevraagd voor de beroving van degenen die berooid naar andere landen moesten uitwijken.+

Nieuwe nationaliteit

Vooral de nazaten van naar Amerika uitgeweken Joden werden door deze maatregel begunstigd. Zij konden nu probleemloos ingezetene van Portugal en dus van de EU worden—en hun kinderen kunnen dat ook. Een van de nazaten die graag van nationaliteit veranderde is Judith Berck. Zij schreef: “Ik had nooit gedacht dat mijn land, de Verenigde Staten, zo ver zou omzwaaien in de richting van intolerantie en duisternis, met een regering Trump die immigranten in de ban doet vanwege hun nationaliteit of religieuze achtegrond, en die onbarmhartig kinderen van ouders scheidt.” Haar voorouders waren deels Sephardische Joden van Iberia. Onderzoek naar hun geschiedenis leidde haar naar het Gemeentearchief van Amsterdam alwaar zij Aron Ferares traceerde, wiens ouders Judah Ferares en Miryam Rodrigues Lopes ontsnapt waren aan de Portugese Inquisitie en die de Esnoqa (synagoge) in de Jodenbreestraat toegedaan waren. Elf generaties wist Judith Berck te traceren, tot diegenen toe die niet alleen in Alenquer hadden gewoond maar daar ook waren begraven. Daar zaten theologen bij, en handelslieden, en ook de dochter van de astronoom die Vasco da Gama adviseerde op diens ontdekkingsreizen.

Veilig onder de boom

Degenen die vluchtten naar Noord-Amerika kwamen aan land in wat toen Nieuw Amsterdam was en in Newport, Rhode Island. In 1790 kwam George Washington in Newport op bezoek. Hij sprak de Joodse gemeenschap ongeveer als volgt toe: “… het is nu, gelukkig, zo dat de Regering van de Verenigde Staten geen pardon heeft voor xenofoben, geen steun verleent aan onderdrukking van welke bevolkingsgroep dan ook mits men zich als goede burgers gedraagt … iedereen kan veilig onder zijn eigen boom zitten zonder ook maar voor iets bang te zijn.” Het kan verkeren, schreef ook Judith Berck. “Wie had ooit kunnen denken dat Amerika af zou stappen van de fundamentele beginselen van tolerantie zoals uitgedragen door George Washington, dat moskees zouden branden in Texas, dat …”–enzovoorts.

Handtastelijk

Damião de Góis was een van de slachtoffers van de Inquisitie. Een tijdgenoot en goede bekende van Erasmus, van Luther, en van Ignatius van Loyola, de stichter van de Jesuitenorde. Hij was een nieuwsgierig en leergierig man, een kritisch denker met een zeker voor die tijd wijde blik die hij verruimde op zijn reizen door heel toenmalig Europa en tijdens langdurig verblijf in de Nederlanden–een humanist die verder keek dan zijn neus lang was en ‘zonder aanziens des persoons’ gewag maakte van zijn bevindingen en standpunten. Dat kostte hem vriendschappen; dat leverde hem vijanden op, inclusief de R.K. Kerk die hem tijdens de Inquisitie prompt gevangen zette. Dat was nadat hij de slachting onder de Joden van Lissabon in woord en geschrift veroordeeld had. Een van zijn andere klachten de Kerk betreffende gold een priester-assistent van Loyola die hem “handtastelijk” had bejegend, iets dat in de ogen van Damião geen pas had. Zijn MeToo-kritiek van 500 jaar geleden—plus het eten van vlees op vrijdag–kwam hem bijna op dood op de brandstapel te staan. De inzet van overgebleven vrienden met macht leverde hem de vrijheid op; maar hij stierf een paar jaar later “na gestruikeld te zijn en met zijn hoofd in het in de haard brandend vuur te zijn gevallen.” Ook in die tijd al werd dat verdacht gevonden. Later wetenschappelijk onderzoek bevestigde dat vooral zijn hoofd verbrand was geweest, maar wees ook uit dat hem daar aan voorafgaand met een slagwapen een dreun in zijn nek was toegdiend. Het zag er dus naar uit dat de heren van de Inquisitie uiteindelijk hun zin hadden doorgezet. Zijn tombe, op de plek waar hij in 1502 gedoopt was, heeft een ereplaats in het museum.

Time capsules

In de zo prachtig vernieuwde ‘binnen-huid’ van dit museum is de opstelling van de informatie zeer indringend en toch heel subtiel. Tegelijk open en besloten ‘doorgangen’,  zwarte tunnels met gebogen profielen die uitnodigen tot verkenning, volgen de buiging van het plafond en vullen in de lengterichting elkaar aan. In de tunnels is veel leesvoer te vinden voor wie Portugees beheerst; de vriendelijke receptionisten lijken eerst de Engelse taal nauwelijks te spreken maar als ze eenmaal loskomen vinden ze voorzichtig veel woorden en diepen ze uit een kast zelfs preciese vertalingen van alle informatie op. Op de verdieping, het vroegere koor, is een film te bekijken die in het Engels ondertiteld en werkelijk de moeite van het bekijken waard is; de verteller voert mooi theater op dat ook anderstaligen weet te boeien. De verlichting is subtiel geïntegreerd in de designs. De gemetselde muren (lokaal gebakken stenen) lijken zo authentiek dat ze de tunnels tot time capsule promoveren.

Zo veel méér

Ik noem een paar andere ontdekkingen op architectonisch gebied, waar ik later nog wel eens over uitwijd. In Marvão dat daar mooi ligt te zijn op z’n granieten berg in het oosten van de Alto Alentejo staat een kerk aan de voet van het kasteel, Santa Maria uit 1321, gereconstrueerd in de 16de eeuw, en in onze eeuw perfect gerenoveerd tot gemeentelijk museum. De kerk is een kleinood, het museum brengt oude religieuze kunst naast opgravingen naast imposante tegelpanelen naast eigentijdse sierraden; en er hangt zelfs een hedendaagse sculptuur in de ruimte. Presentatie en belichting zijn uitstekend. In Ėvora is veel dat ook qua hedendaags design indruk maakt. Ik noem enkel de Igreja de S. Francisco, gerestaureerd met mooie design details, en als toegift een expositie van miniatuur-kerststalletjes van over de hele wereld—een adembenemende collectie zelfs voor mensen die niet aan kerst doen. In Estremoz is een ook al magnifiek gerestaureerd maar weinig bekend Palácio del Marqueses da Praia e Monforte, vlak bij het gemeentehuis en het Museu de Arte Sacra. En in Castelo Branco mag het historische gebouw van de Fundação Cargaleiro niet over het hoofd gezien worden, met aan de overkant van het klimmende straatje de nieuwbouw die zo mogelijk nog indrukwekkender is. Met een prachtige collectie ook nog ‘ns. Ik roep maar wat—er is zó veel om bij stil te staan. En dan kom ik in een dorp waar ook een museumpje is, maar dan zonder moderne design, een gebouw dat helemaal knullig van inrichting en presentatie is … en dáár vertoeven is net zo’n genoegen.