Ooit een spookstad

“Er zijn twee steden in deze tijd van ons die we op goede gronden dames of zelfs koninginnen van de zee kunnen noemen. Want het is onder hun leiding en soevereiniteit dat de zeeën van de Oriënt en het Westen worden bevaren.” Dat schreef Damião de Góis in 1554. Hij had het over Lissabon en… Sevilla. Waarom Sevilla? Omdat daar vandaan Columbus was vertrokken om de weg naar India te ontdekken. Eigenlijk werd Sevilla ten onrechte als een dame van de zee gekenschetst. De Portugezen van Lissabon hadden het blootleggen van de hele wereld kunnen claimen ware het niet dat hun geloof in de kundigheid van Columbus gering was; en gelijk hadden ze, want Columbus wist het verschil niet tussen oost en west en bereikte niets vermoedend niet India maar een voorpost van wat nu Trumpistan is—al liet Trump het door Columbus ontdekte en nu Amerikaanse eiland Puerto Rico, tijdens zijn bewind geheel verwoest, ernstig verkommeren.

Het citaat over de dames vond ik in een recent verschenen boek geschreven door Jule Hinrichs, redacteur van Het Financieele Dagblad, kenner van Portugal en de Portugese taal en gehuwd met een Portugese vrouw. De titel is: ‘De Witte Stad. Het verhaal van Lissabon’ (Uitgeverij Balans, Amsterdam). Ik prijs mij gelukkig dit boek toevallig gevonden te hebben, al moest ik ervoor van Lissabon naar Amsterdam vliegen en daarna  naar Boekhandel Waanders in de prachtig verbouwde kerk in Zwolle reizen na 24 jaar niet in Nederland te zijn geweest. Ik prijs mij gelukkig met deze vondst, want ‘De Witte Stad’ is een lekker boek. Hinrichs weet van schrijverswanten en houdt van Portugal, van Lissabon. Hij vermengt een boel Portugese historie op luchtige wijze met diepergaande beschouwingen en komt met verrassende faits divers. Zelfs als je zoals ik, terecht of ten onrechte, denkt iets van Portugal te weten, als het boek uit is ben je een stuk rijker in kennis, en snap je óók nog eens meer. Kópen, dat boek. En dan ook echt lezen, natuurlijk.

Bevingen

Een van de boeiendste hoofdstukken in ‘De Witte Stad’ gaat over de aardbeving en de daarna volgende tsunami en branden die tezamen Lissabon in 1755 praktisch met de grond gelijk maakten. Hinrichs geeft een goed beeld van wat toen aangericht werd en hoe het de stad, destijds met 180.000 inwoners een van de grootste van Europa, deed veranderen. De stad van de overdaad—mooi beschreven in de historische contekst—kreeg een catastrofale natuurramp te verwerken die zijn weerga niet had en niet zou krijgen en die de bevolking in blinde paniek slechts de hulp en genade van God deed inroepen. Het was trouwens niet enkel Lissabon dat werd getroffen. Wat ik niet wist is, dat elders in Portugal en vooral in de Algarve, en ook in Spanje in Sevilla en Granada, en bovendien in Marokko, de schade groot was; terwijl heel ver weg, van Oslo tot in de Caraïben, de schokken werden gevoeld. In Italië werd Casanova ze gewaar tussen alle andere bevingen die hem beroerden door. In de Theems bij Londen steeg de waterstand. In Nederland waren er meldingen uit Leiden, Haarlem, Den Haag, Woubrugge en zelfs Rijnsaterwoude aan de Braassemermeer, waar mijn zoon tegenwoordig woont.

De Taag werd na de tsunami een “verschrikkelijke begraafplaats van ronddrijvende lichamen.” Kademuren werden ingeduwd, pakhuizen weggevaagd. “Geen schip ligt meer aan de koninklijke scheepswerven of het arsenaal, en wat er aan hout niet weggespoeld is ligt verspreid in de straten op zo’n manier dat de doorgang volledig geblokkeerd is.” In de Algarve, bij Lagos, was de muur van water meer dan twintig meter hoog geweest; rotsblokken van vijfentwintig ton werden erdoor verplaatst. Maar Lissabon kreeg de grootste klappen te verwerken. Daar volgde het vuur. Kaarsen die in Lissabon’s huizen en kerken stonden te branden waren waarschijnlijk de aanstichters. “Overigens veronderstelden diverse theologen en ook wetenschappers dat het vuur vanuit het binnenste van de aarde door scheuren in de grond naar buiten was gebroken. ‘The London Evening Post’ meldde dat de aarde zich op verschillende plaatsen opende en dat door de gaten het vuur naar buiten spoot.” In Lissabon werd alles dat brandbaar was door het vuur gegrepen. Mensen die al waren overleden werden erdoor gecremeerd. Nog levenden stikten of verbrandden levend. Zelfs het lichaamshaar van vluchtelingen verschroeide. Wat restte was een spookstad.

Gerechtigheid?

De in Nederland geboren ambassadeur van Pruisen, Herman Josef Braamcamp, een telg van rijke Amsterdamse handelaren (een straat naar hem genoemd is nog te vinden dichtbij de Avenida da Liberdade), schreef aan zijn vorst Frederik de Grote: “Ik ben verplicht onze majesteit te informeren hoe de Heer van het Universum Zijn arm van gerechtigheid heeft laten vallen op de inwoners van Lissabon. Door Zijn genade is mijn leven en dat van mijn hele familie beschermd.” Braamcamp  ging ervan uit dat de stad voor altijd geruïneerd zou zijn. De verwoesting van Lissabon was dusdanig, dat allerwegen geopperd werd de puinhoop te laten voor wat ie was en Coimbra of Porto of zelfs een stad in Brazilië tot hoofdstad van Portugal uit te roepen. Het was Sebastião José de Carvalho e Melo, de latere markies Pombal, die zijn zinnen bij elkaar hield en de wederopbouw van Lissabon in goede banen ging leiden. De koning zat nog wekenlang treurend bij zijn tent in Belém, want hij vertrouwde geen gebouw meer. Zijn hofnar zou gezegd hebben dat het de wil van God moet zijn geweest dat Pombal het vuur gespaard bleef, waarop een of andere graaf antwoordde: “Dat is zeker waar. Maar eenzelfde hemelse bescherming genoten de inwoners van de Rua Suja” en dat was de hoerenstraat in de Alfama.

Voltaire was een van de toenmalige schrijvers en filosofen die niet aan de verwoesting van Lissabon voorbijgingen. Een van zijn gedichten luidt:

Welke misdaad, welke vergissing maakten deze kinderen,

Verpletterd en bloedend aan hun moeders borst?

Dronk het gevallen Lissabon dieper van de lust

dan Londen, Parijs of zonovergoten Madrid?

Daar dansen de mannen, in Lissabon gaapt de afgrond.

‘De Witte Stad’ zit vol van dergelijke aantrekkelijke citaten, want  voor Hinrichs was geen moeite teveel. Hij verwijst naar ‘Candide’, waarin Voltaire de aardbeving in Lissabon opvoert naast de Portugese Inquisitie en Candide’s leermeester, Pangloss, als ketter doet sneven via een autodafe, terwijl een nieuwe aardschok (want dat ging wekenlang door) Candide zelf de kans geeft te ontsnappen. “Na de aardschok die driekwart van Lissabon heeft verwoest, konden de wijzen van het land niets effectievers bedenken om het koninkrijk te behoeden voor een totale verwoesting dan de mensen te vermaken met een autodafe … dat het schouwspel om enkele mensen in een grote ceremonie levend te verbranden het onfeilbare geheim is om meer aardbevingen te voorkomen.”

Vulgair

Pombal’s eigenzinnige maar uiterst zinvolle inspanningen waren de redding van de stad. Pombal’s betekenis voor de natie was niet minder: onder hem was voor het eerst in de Portugese geschiedenis in staatszaken de ratio leidend over de religie. Hinrichs verhaalt de wederopstanding uitvoerig in de heldere bewoordingen die zijn boek zo levendig maken. Aan Pombal’s dictatoriaal gedrag gaat hij trouwens niet voorbij. Ook de latere liberale omwenteling krijgt veel aandacht van Hinrichs; evenzo de Franse bezetting en de vlucht van het Portugese koningshuis naar Brazilië. En, om nog een enkel voorbeeld te noemen, de “vulgaire Venus” die de moeder van de fado werd, Maria Severa Onofria, over wie Pinto de Carvalho schreef: “… zulk een leven, waarbij zij zich nooit druk maakte om gisteren en zich niet bekommerde om de zorgen van morgen, was een puur product van de bohemienne, waarbij het leek alsof ze in de wieg was gelegd voor de zang.”

‘Lissabon krijgt vorm’, ‘Twee revoluties’ en ‘Van Salazar naar de EU’ zijn titels van andere hoofdstukken, terwijl eerder de manueline geschiedenis, de Spaanse bezetting, het einde van het koningshuis, Lissabon’s curieuze rol gedurende de Tweede Wereldoorlog, en de brand van Chiado in 1988 ruimschoots aan de orde komen. Over Salazar leren we dat hij onwelwillend stond tegenover investeringen in het onderwijs; zijn diepgewortelde overtuiging was dat een goede scholing de burger op heel verkeerde ideeën kon brengen. Salazar wist precies wat goed was voor Portugal; daarom hoefde de rest van de bevolking daar niet lang over na te denken… De jarenlange achterstand van het Portugese volk ten opzichte van andere Europese volken is in overwegende mate aan zijn paternalisme te wijten; hun schrijnende armoe deerde hem niet, “de mensen moesten dankbaar zijn voor wat ze wèl hadden—en met wat God hun gaf, want de Kerk speelde dit hartvochtige spel volop mee.” De achttien uur per dag werkende Salazar huwde nimmer (en ik althans heb geen sporen van maitresses kunnen ontdekken ook al zocht ik nijver). De jonge Salazar schijnt, na zijn priesterstudie, ooit een vriendin te hebben gehad, maar haar ouders verboden haar de omgang met hem, “want van die man komt niets terecht.” Die twee hadden hem goed aangevoeld, zo bleek achteraf.

 

Miradouro

 

Gaandeweg weet Hinrichs aandacht te geven aan plekken die de moeite van een bezoek waard zijn ook al komen ze soms in geen enkele toeristengids voor. Zo geeft hij de route aan naar wat hij als “de mooiste miradouro” van Lissabon heeft leren kennen. Hij citeert uit publicaties over “plebejers” net zo goed als die over de kleinburgers en de elite. Ooit hingen, zo valt in ‘De Witte Stad’ te lezen, in Lissabon de zonen van de rijken aan alle lampen en “… de nachten gingen er met de snelheid van een flits. Men steeg er op naar de Hof van Eden met echte blijheid en de geest schommelde op de onbereikbare vleugels van blauwe dromen … pas in de ochtend werd het avondmaal opgediend, overspoeld met de beste wijnen en likeuren, madeira, malvasia, porto, chartreuse, cognac, curaçao en alle Amsterdamse dranken.” Hollands gedistilleerd schijnt aardig populair te zijn geweest in de betere kringen van Lissabon.