Barre tijden

Denk eens in, in onze tijd, 2018, een belangrijk politicus of gezaghebbend figuur die zegt: “Ik doe alles wat een vrouw maar wil maar ik verdom het om mijn hoed af te nemen, want ze moet weten wie de baas is.” O, er zijn er die dat zeggen?

Ik citeerde uit de roman die de Portugese schrijver António Lobo Antunes in 1996 schreef. Het boek heeft als titel ‘Het handboek van de Inquisiteurs’. Het handelt over een ellendige periode in de Portugese geschiedenis die niet onvergelijkbaar is met wat ons heden ten dage overkomt, in de Verenigde Staten, in andere landen net zo goed, denk aan Brazilië, Brexitania, Israel, Hongarije, Zimbabwe, de Filippijnen, Turkije, Saoedie Arabië, Afghanistan, waar niet. De beroerde tijden treffen Amerika niet het minst. Wat daar voor schandaligs, schokkends, dramatisch, catastrofaals, rampzaligs, afschrikwekkends, droevigs gaande is had niemand een paar jaar geleden kunnen bedenken. Er is geen eind in zicht in deze donkere tunnel tenzij wij, iedereen, het tij weten te keren. Een mooie droom? Of…

Het prachtige boek van Antunes gaat over de barre tijden in het Portugal van Salazar, tijdens diens dictatoriaal bewind dat van de jaren 1920 tot in de zeventiger jaren duurde. Het kan inderdaad gelezen worden als een kroniek van wat nu in Amerika, en elders in de wereld, gaande is. Het boek legt meer bloot dan het beste artikel in de NRC, Le Monde of de New York Times; het zou verplichte literatuur moeten zijn op alle Amerikaanse scholen net zo goed als op scholen — en in parlementen —  elders in de wereld.

Penetratie

Het tijdperk Salazar achtervolgt de verbeelding van de auteur en het achtervolgt het land. ‘Het handboek van de Inquisiteurs’ is niet zo zeer een allegorie van Salazar’s fascisme als wel een anatomie van hoe zulk denken en doen in samenlevingen penetreert – en in gezinnen, gedachten en lichamen – en hoe het lidtekens nalaat. Het regime wordt vertegenwoordigd door Francisco, een man die bekend staat als “de Minister” en die, als lid van Salazar’s kabinet en als diens vriend en sterke man, met één telefoontje naar de geheime politie PIDE de gevangenneming of dood verordonneert van ieder die het regime of hemzelf dwars zit. De man is slim, gemeen en, zo schreef een literatuurcriticus, net zo zelfzuchtig als King Lear — en Antunes schrijft als een moderne Shakespeare.

Salazar bezoekt de Minister dikwijls op zijn boerderij-landgoed nabij Setúbal waar hij de feodale heer uithangt – en het woord penetratie blijkt helemaal op zijn plaats want dat is precies wat de Minister doet: hij penetreert zijn kokkin (op het altaar in zijn huiskapel), de bloedjonge dochter van zijn rentmeester (in een schuur), de vrouw van de apotheker, de vrouw van zijn sergeant, en de een na de andere dienstbode. Hij kan ook het lusten naar de aanstaande vrouw van zijn zoon niet laten. Zoals de Minister aan zijn (enige) zoon duidelijk maakt als hij, in het zicht van iedereen die voorbij loopt, de dochter van zijn rentmeester voorover buigt over de voederbak:  “Ik doe alles wat een vrouw maar wil maar ik verdom het om mijn hoed af te nemen, want ze moet weten wie de baas is.”

João, de zoon: “Ik vond de kokkin voorover liggend op het altaar met haar kleding overhoop, met haar schort rond haar hals, en mijn vader rood als een biet, met zijn sigaartje in zijn mond, en de hoed op zijn hoofd, terwijl hij haar bij haar heupen vasthield en zonder verrassing of boosheid naar mij keek,en  op dezelfde zondag, nadat hij de latijnse teksten meegebruld had, in koor met de rentmeester en de huishoudster en de dienstmeiden, rookte hij zijn sigaartje tijdens de heilige communie, mijn vader.”

Teloorgang

De arrogantie, de voosheid, het moreel verval. Terwijl het regime Salazar naar het eind loopt neemt de stank toe, die van illusies, lafheid, waanzin en verwaarlozing. De boerderij van de Minister wordt vermorzeld onder zijn eigen weelderigheid, de windmolens draaien niet meer, de engelenbeelden in de tuinen verpulveren, de honden worden ziek en sterven. Mensen verlagen zich tot het niveau van de beesten: de baas die zijn vrouwelijk personeel gelijkschat aan zijn vee, met hen copuleert in de schuur, en de veearts belt als een meisje zijn bastaard ligt te baren. De teloorgang van het regime is slechts een van de afbraken; het regime stort niet één keer maar keer op keer in elkaar, in werkelijkheid net zo goed als in het boek.

Het verhaal  is een magnifieke constructie van de herinneringen van een groot aantal hoofdrolspelers en figuranten. Belangrijke gebeurtenissen komen herhaald aan de orde en doorgaans vanuit verschillend perspectief. Ieder personage brouwt een andere cocktail  betaande uit bitterheid, onbenul, idiotie, of arrogante rottigheid. Niets wordt ooit opgelost. Slachtoffers en daders wisselen van plaats en doen het dan nog eens. De ironie wordt sterker en sterker en daarmee de impact die ze heeft. De roman breekt halverwege een zin af alsof het beeld niet, nooit, compleet getekend kan worden.

Het boek gaat dieper in op de wereld zoals die door de maniakale lusten van de Minister wordt vervormd: de vrouw van zijn zoon wordt weg gebonjourd; zijn trouwe huishoudster Titina wordt aan haar lot overgelaten; zijn onechte dochter Paula wordt verstoten. Overal in zijn vermaledijde wereld is materieel, lichamelijk en geestelijk verval. Wat zichtbaar wordt is een complete samenleving in afbraak. Deze ruïne kan, mag nooit vergeten worden. Net als de Minister, oud  en dement aan het worden, niet vergeten kan wier leven hij vroeger penetreerde. De tiranie van het verleden gaat niet aan hem voorbij, want de enige persoon die hij niet onder de duim kon krijgen, zijn vrouw Isabel, ging er met een ander vandoor.

De Minister smeekt om Isabel’s liefde: “Je houdt toch van mij, Isabel?”

Isabel: “Ik aarzel te zeggen dat ik van jou hou net als ik aarzel te zeggen dat ik jou haat. Omdat ‘ik hou’ en ‘ik haat’ twee kanten zijn van hetzelfde niets, het niets van de insecten die knagen aan de fundering van het huis tot de muren instorten of loodrecht staand schaduwen werpen over de horizontale schaduw, terwijl onze eigen schaduwen daarbinnen rondwentelen.”

 Verzinsels en bedrog

De Minister is helemaal overstuur als zijn Isabel hem verlaat en raakt half-lamgeslagen door dit gebeuren; want het blijkt dat het enige waar hij geen macht over heeft iemands liefde is — vrouwen herinneren zich blijkbaar niet altijd wie er de baas is. De vernederde wrede tiran toont zijn ware lafheid door zijn lusten enkel op de makkelijkste prooien bot te vieren, zoals de jonge typistes op zijn ‘Ministry of Fear’ en zigeunermeisjes.

Maar de machtspositie die de Minister heeft staat hem het toedienen van onnoemelijke vernederingen toe. Terwijl iedereen om hem heen over het verleden zeurt probeert hij het te doen herleven. Hij behaalt niet veel succes: het winkelmeisje Milá dat hij, in zijn door zijn chauffeur gereden limousine, achterna zit en uiteindelijk te pakken krijgt, en die hij installeert in een dure flat in Lissabon, wordt door hem gekleed in de door de motten aangevreten kleren van zijn weggelopen vrouw; het meisje draagt Isabel’s versleten schoenen en wordt behangen met haar stoffige sierraden. Hij spreekt haar met “Isabel” aan en stelt haar aan Salazar en andere hoogwaardigheidsbekleders voor als zijnde zijn vrouw; iedereen gaat daarin mee, want is niet alles in de dictatuur verzinsel en bedrog, van het “koloniaal rijk” in Afrika tot het leven van de politici in het thuisland zelf, waar ze onder streng toezicht staan van de PIDE?

De Minister heeft geen “niveau” in de ogen van de gevestigde heersende klasse, die hem achter zijn rug belachelijk maakt: “Ze was niet eens mooi, of leuk, of zelfs maar schoon, een meisje dat je niet eens zou zien staan als je haar op straat passeerde, een beetje aan de korte en dikke kant, een beetje stuntelig, een beetje sloom, ik kan mij niet voorstellen wat die man in haar zag, als ze nou een beetje intelligent was of charmant, maar dat was ze niet, ze was een bedeesde vaatdoek, een angstig loedertje…”

Zonder eind

Maar na de Revolutie van 1974 zijn de bakens verzet. De eens zo machtige Minister woont in isolement op zijn immense landgoed, zwalkt dreigend met zijn geweer rond en ontslaat al zijn personeel omdat ze “verdomde Communisten!” zijn. Na een hersenbloeding ligt hij hulpeloos in een kliniek met een pispot tussen zijn benen en wordt hij verzorgd door vrouwen, jawel, die hem als een ondeugend kind behandelen: “Pi-pi, mijnheer Francisco, het is tijd voor pi-pi, u wilt uw mooie schone piyama toch niet vies maken, mijnheer Francisco?”

Hij wordt niet langer gevreesd, deze man die zijn doodseskader zelfs uitzond om zijn vrouw en haar geliefde om het leven te brengen (wat niet lukte; uiteindelijk worden ook de latere jaren van die twee in ellendige omstandigheden doorgebracht). Francisco heeft geen gezag meer; niemand consulteert hem over staatszaken, niemand vraagt hem: “Minister, hoe pakken we onze relatie met Europa aan?”

João, zijn zoon: “En… ik dacht aan het landgoed. Niet aan de boerderij zoals die vandaag de dag is, met de tuinbeelden aan stukken geslagen, het zwembad zonder water, de kennels en de bloembedden overgroeid door kale grassen, de oude villa vernield door lekkende daken, de regen die de piano geselt waarop nog steeds het gesigneerde portretstaat  van de oude koningin, de regen die neervalt op de speeltafel waar de helft van de schaakstukken ontbreekt , en op het gescheurde tapijt en op het aluminium frame van het veldbed dat ik in de keuken heb geïnstalleerd, naast de oven, en waar ik de hele nacht onrustig lig te draaien, aangeslagenals ik ben door het gekras van de kraaien.”

Het verleden achtervolgt het heden en laat het nooit met rust, is wat Antunes zegt; sterker nog, het verleden is het het heden. De roman heeft dan ook geen “The End” want al overlijdt de Minister, hij blijft in leven, zoals democratie komt en gaat of misschien toch niet komt, zoals het regime omver wordt geworpen en toch aan de macht blijft.

Inquisitie

‘Het handboek van de Inquisiteurs’ houdt niet direct verband met dit oude, “heilige” instituut van de Rooms-Katholieke Kerk. De uitdagende titel van het boek verwijst naar het karakter van dit besmette stuk verleden dat de afgedwongen getuigenissen van tijd- en plaatsgenoten misbruikte om vermeende theologische misstanden aan de kaak te stellen. Ook Antunes gebruikt getuigenissen, van de Minister zelf, van diens zoon João, van diens huishoudster, dienstmeisjes en van de straat gepikte snollen, van stafleden en medeplichtigen, en van de door hem misbruikte vrouwen, om de in-vretende corruptie van het fascisme aan te tonen. Hun getuigenis legt bloot hoe de zaken gingen en hoe ze, in de toekomst, best eens zouden kunnen voortgaan. In het boek wordt het ene na het andere duistere geheim geopenbaard en komt de ene na de andere ontluistering aan het licht. Als een veroordeling van corruptie, machtsmisbruik, geweld, leugens en bedrog, en rechteloosheid heeft wat Antunes neerschreef bijna geen vergelijk.

Als ik in ‘Het handboek van de Inquisiteurs’ lees, is het net of ik het dagelijks nieuws consumeer, dat “Breaking News” dat mij nu alweer twee jaar via mijn beeldschermen achtervolgt.

(Er is een prima vertaling in het Nederlands van de hand van Harrie Lemmens; echter, bovenstaande citaten werden door mij uit het Engels vertaald, terwijl ik ook putte uit kritieken van o.a. Margaret Carson en Thomas McGonigle.)