E.T. en Marta Becket in het land van illusies

Buitenaards

Er is waarschijnlijk geen plek in de westerse wereld waar je zo ver verwijderd bent van tekens van civilisatie als in het midden van de Amerikaanse staat Nevada, behalve dan mogelijk ergens halverwege Australië. De weinigen die Nevada als thuisland hebben, wonen vooral in en rond Las Vegas in de zuidpunt, wat nu ook niet direct een hoogtepunt van beschaving is. Het overgrote deel van de rest van de staat is onbevolkt, wat slordig verspreide ranches en verlopen zo niet verlaten goud- en zilvermijnstadjes daargelaten – wie zei ook alweer dat een mijn een gat in de grond is waar een leugenaar op zit? Mark Twain? De ranches zijn immens uitgestrekt want ten eerste is er land in overvloed, en ten tweede is dit (woestijn)land zo dun begroeid dat per koe eerder dertig hectaren beschikbaar moeten zijn dan drie zoals bijvoorbeeld in vruchtbaarder Kansas. Nevada is voor viervijfde high desert wat wil zeggen dat het merendeel van het jaar een koude wind over de vlakten jaagt die af en toe zelfs sneeuw meevoert – niks dorstig onder de tropenhelm in deze Great Basin woestijn, al is het er in de korte zomer goed warm.

Door centraal Nevada loopt anderhalve weg. Die met nummer 375, van nabij mijnstadje Tonopah tot Ash Springs dat niet meer dan een verlaten benzinestation is, wordt niet enkel in de volksmond maar zelfs op de officiële bewegwijzering de E.T. Highway genoemd, de Extra-terrestrial Highway. De wegmarkering draagt het silhouet van het aardigste buitenaardse wezen dat ooit werd verzonnen, E.T. zelve. Dit is niet zomaar een geintje van de lokale VVV. Highway 375 is sinds jaar en dag, zegt men, maar eigenlijk pas echt sinds 1945 berucht als dé lokatie voor het waarnemen van vliegende schotels en andere tekens van leven vanuit het heelal. Er ontstond één nederzetting langs de route, Rachel, bestaande uit een café, een benzinepomp (de benaming benzinestation zou misplaatst zijn), een aantal verweerde mobile homes, en wat slordige motorhomes. Iedereen die daar woont of verblijft heeft U.F.O.’s als hobby, of beter gezegd, als geloof. De wanden van de kroeg zijn behangen met foto’s van allerhande ongeidentificeerde vliegende objecten, en beschrijvingen van waarnemingen niet alleen nabij Rachel maar overal ter wereld. In Rachel kun je lid worden van de E.T. Experience Association en dat levert behalve allerlei vaantjes en stickers en andere merchandise – het mag hier dan het einde van de wereld lijken, maar dat wil niet zeggen dat gezonde kapitalistische beginselen niet hoog worden gehouden – ook een abonnement op ‘Eyes Only’ op, de nieuwsbrief die je geen buitenaardse verschijning doet ontgaan.

In Rachel’s café hoor je sterker verhalen dan in welke kroeg ook. Drankgebruik heeft daar niets mee van doen. De meeste gelovigen zijn nuchtere lieden, nuchter in de zin van alcohol schuwend. Ze drinken bedachtzaam koffie uit hun E.T.-mok, zijn doorgewinterd in het preken voor eigen parochie, en worden nooit moe van hun waarnemingen kond te doen aan verdwaalde bezoekers. Er zijn U.F.O.’s in de lucht boven zuid-centraal Nevada, “No question about it.”

Al kunnen ze dan van elk verschijnsel vreselijk opgewonden raken, vrolijk stemt zoiets hen zelden. Voor velen vormt het buitenaardse in de eerste plaats een bedreiging – men wacht op de invasie, op verwoesting van huis en haard -, al is wat doorklinkt in gesprekken en publicaties ook dat men stiekem hoopt op ontvoering, op in triomf meegevoerd worden naar Pluto, naar Draco, naar …, in elk geval weg van deze bedorven verdorven wereld waar niemand te vertrouwen is.

Ook de federale regering niet; die wel het minst. De meestgelezen weekly rond Rachel is het ultrarechtse ‘The Spotlight’. In een willekeurig nummer kun je lezen hoe de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties persoonlijk verantwoordelijk is voor de levering, met goed-keuring van natuurlijk omgekochte President Clinton, van door Neo-Zionisten betaald wapentuig aan door Israelische legionairs geleide Afrikaanse rebellenlegers zodat die het continent kunnen zuiveren van de zwarte bevolking om aldus plaats te maken voor een nieuwe en werkelijk machtige Joodse staat. In andere betogen is de redactie opvallend minder bezorgd voor het wel en wee van het gekleurde deel van de wereldbevolking. ‘The Spotlight’ ziet overal gevaar, uitbuiting door overheden, discriminatie van het blanke godvrezende deel der natie, geheime verdragen tussen Washington en verzin maar wie, aantasting van de individuele vrijheid, een ‘New World Order’. Achter elke overheidsdeur, in elke Joodse synagoge, in elk colored huis wordt samen gezweerd; elk buitenland is levensbedreigend.

De lezers geloven geen woord van degenen die verklaren dat de rond Rachel waarge-nomen U.F.O.’s niets anders zijn dan al of niet experimentele vliegtuigen afkomstig van Nellis Air Force Base, die vrijwel het gehele zuiden van Nevada als training ground heeft. Allemaal smoezen, de regering is er bezig neergestorte ruimteschepen gebruiksgereed te maken, dat is wat op Nellis gebeurt; en anders worden er wel buitenaardse wezens gevangen gehouden. En die prototype-vliegtuigen, dat zijn toch geheime wapens die de U.S. Government tegen de eigen bevolking in stelling gaat brengen, denk maar aan Waco, denk aan Ruby Ridge.

Helemaal zonder mystiek is Area 51, zoals het proefgebied van Nellis bekend staat, natuurlijk niet. Elk nieuw vliegend wapentuig dat in de Koude Oorlog werd ontwikkeld, waaronder het U-2 spionagevliegtuig en de Stealth bommenwerper, werd inderdaad dáár in het geheim beproefd. En dan was hetzelfde gebied na 1945 jarenlang het terrein voor atoomproeven. Daar was het dat hele compagnieën Amerikaanse soldaten het veld in werden gestuurd zodat de wetenschap de effecten van een nucleaire ontploffing op de mens kon bestuderen. Daar was het dat de winden het besmette zand en stof opnamen en meevoerden tot in de huizen van de ongewis gelaten bevolking, die sindsdien in grote getale aan alle soorten van kanker stierf nadat men eerst een generatie van kinderen met ernstige bloederziekten en andere kwalijke kwalen ter wereld had gebracht. Dat was in de tijd toen vrijwel iedereen zich nog door het advies “Duck and cover” liet geruststellen; zo bezien is het niet helemaal verwonderlijk dat veel leden van de E.T.-club enige afstand wensen te nemen van hun overheid, en zeker niet alles wat die te vertellen heeft voor zoete koek slikken.

Higway 375 is zoiets als 160 kilometer lang. Als er meer dan twaalf auto’s op een dag passeren, praat men in Rachel over grote drukte. De onaangeraakte woestijn aan weerszijden van de weg en de volstrekte geluidloosheid rondom helpen de fantasie prikkelen. Een manestraal die weerkaatst van een rotspunt hoog in het gebergte wordt al gauw een signaal van ‘Het Moeder-schip’. De verspreid staande Joshua Trees, veelarmige cactusbomen, worden legers van geweldadige aliens in opmars. Terwijl Spielberg’s E.T. toch zo’n vredig baasje was.

Vaudeville

Ten westen van Area 51 ligt op de grens van Nevada en Californië de Amargosa Valley. In dit grensgebied waar de hoge Great Basin overgaat in de lagere Mojave is de woestijn het hele jaar door zoals een woestijn hoort te zijn: heet tot vreselijk heet. Dat weerhield Marta Becket er niet van in 1967 het spookstadje Death Valley Junction te kopen voor $ 26.500 en er The Amargosa Opera House te openen. In die jaren lag Death Valley Junction nog aan dirt roads, en was in dit afgelegen gebied nog nauwelijks verkeer of toerisme.

Marta Becket kwam van New York City, was heel jong al ballerina die tussen de klassieke balletten door danste in musicals (‘Showboat’; ‘A Tree Grows in Brooklyn’) en als fotomodel werkte. Ook schilderde ze niet onverdienstelijk, en nu en dan ontwierp ze decors en costumes voor ballet- en toneelgezelschappen. Wat ze eigenlijk wilde?

Marta Becket: “Van niemand afhankelijk zijn. Ik koos voor een richting die ik nog nooit van iemand anders had gezien, een mengvorm van dans, mime, zang en toneel, een optreden waarbij ikzelf alle rollen zou spelen en uitvoeren. Ik begon met optredens in nachtclubs op Broadway, kreeg een boeking ergens in Pennsylvania, investeerde meer in decors en kleding dan ik als honorarium ontving, en moest als levende pop in de kerstetalage van een warenhuis bijverdienen. Gelukkig volgden er meer boekingen voor mijn show. Ik ging op tournee door Minnesota, Wisconsin en Iowa. Stond in echte theaters. Daarna volgden optredens in andere staten. New England, New York. Tussendoor danste ik met het Charleston Ballet, en af en toe gaf ik ergens een gastles. Ik bleef schilderen. Mijn eerste grote opening in een galerie in Greenwich Village ging niet door, het zou op de 23ste november zijn, in 1963. De champagne bleef onaangeroerd, niemand kwam opdagen, President Kennedy was die ochtend vermoord.”

Een volgende opening van een tentoonstelling van Marta Becket’s werk, in de Carnegie Hall Galery, werd evenmin een succes. Op het moment suprème op 10 november 1965, een datum die geschiedenis maakte, viel in heel New York de stroom uit.

“Mijn werk verkocht desondanks goed,” herinnert Marta Becket zich.

Ze ging op tournee aan de Westkust, had niet gering succes.

“Maar vrij voelde ik me nog steeds niet. De ene avond was het theater krakkemikkig. Elders had men niets aan de publiciteit gedaan. Een andere keer claimde het theater driekwart van de opbrengsten. Slechte geluidsinstallaties, uitvallende spotlights, er ging zoveel mis. Steeds vaker bleek dat mijn agent een school-auditorium had geboekt, als het geen sportzaal was. De oude sfeervolle theaters sloten in die tijd allemaal. De magie van het theater, de barok, met pluche stoelen, met een zwaar doek, met verguldsel, de spanning van naar theater gaan, de schoonheid van een uitvoering in een prachtige sfeer, ik vond er steeds minder van terug. Het publiek wilde rock bands, geen solo-optredens waaruit eerbied sprak voor de traditionele musen.”

Na een lekke band belandde Marta Becket in Death Valley Junction waar ze: “een Mexicaans aandoende colonnade van adobe aantrof waarin vroeger de kantoren van een mijnontginningsmaatschappij waren gevestigd, en het voormalige Amargosa Hotel, en bovendien, ik kon mijn ogen niet geloven, een klein theatertje! Ik kroop via een halfverrotte achterdeur naar binnen en stond op een klein maar magnifiek podium. Op dat moment wist ik dat ik hier een nieuwe carrière, en een nieuw leven, ging beginnen. Een paar dagen later hoorde ik dat in New York zelfs het prachtige Metropolitan Opera House gesloopt ging worden, en toen wist ik zeker dat ik de goede beslissing had genomen. Er was voor mij geen weg meer terug.”

Ze knapte eerst het theater op. Begon op te treden met een eigen show volgens een door haarzelf geschreven script, waarvoor ze zelf de costumes en decors bedacht en vervaardigde, en waarin ze alle rollen danste en zong en speelde.

“De openingsavond … ik had twaalf man in de zaal, twee van mijn vrienden en het gezin van een rancher, met kinderen en kleinkinderen, hier uit de buurt. Het was onvergetelijk. Daarna bleef de zaal lang leeg of vrijwel leeg. Daarom schilderde ik later dat jaar een publiek op de wanden.”

Vanuit loges en engelenbak kijken sindsdien koning en koningin, hofdames en hoeren, edelen en boeren vrolijk toe als Marta Becket op het podium staat. Zonder gezelschap van echt publiek zijn ze allang niet meer. Tegenwoordig is bij elk optreden de zaal gevuld; de bezoekers komen van heinde en verre, soms met bussen tegelijk.

Foto’s van vroeger laten Marta Becket zien als een prachtige atletisch-rijzige vrouw met een eigenzinnige kop met donker haar. Dertig jaar later toont ze nog even eigenzinnig, al is haar lenige lijf geslonken tot frêle. Zeventig is ze. Ze treedt nog altijd op, twee, soms drie avonden per week, buiten het slopend hete zomerseizoen. Haar optreden is beperkter dan vroeger. Ze danst korter – maar belooft op de spitzen te staan tot ze erbij neervalt. Ze zingt wat minder live; geluidsopnamen ondersteunen het programma. Haar aandoenlijke show is nog altijd vaudeville-achtig. Veel liefde en leed, vol humor ten tonele gebracht; veel verwijzingen naar middeleeuwse en andere volkse theaterstukken, veel getuigenis van respect voor de klassieken.

“Ik weet niet of ik over vijf jaar nog zal dansen. Ik zie wel. Voorlopig ga ik door met optreden en met schilderen. Weet je, ik speel in een theater dat van mijzelf is. Mijn shows zijn precies zoals ik wil dat ze zijn. Ik hoef niet als een zigeuner van hot naar her te trekken, het publiek komt naar mij toe. Ik woon in een stadje dat mijn eigendom is. Sinds ik het vroegere hotel verbouwde, kan een deel van het publiek hier zelfs overnachten. Op de tachtig hectaren om Death Valley Junction heen rennen wilde paarden. Mijn achterland is Death Valley National Park. Ik leef in mijn droom, is dat niet zalig?”

Het hotel is met bescheiden middelen – meer dan dat had Marta Becket nooit; ze deed alles op eigen kracht, zonder subsidies want, “dat maakt maar afhankelijk” – verbouwd tot plezierige pleisterplaats. Om elke kleine kamer naast het noodzakelijke bed nog wat meubilair te geven, schilderde Marta Becket een vitrinekast, een spiegel, een commode, een kapstok met hoed en omslagdoek op de wanden. Ook de lobby is van wandschilderingen voorzien. In Death Valley Junction wonen behalve Marta Becket welgeteld vijf personen die allemaal bij haar activiteiten betrokken zijn. De laatste ontwikkeling is dat in een van de verweerde gebouwen een ijssalon is geopend door een streekbewoner; hij legde zelfs, hoe mondain, een klein terrasje aan.

“Verder is alles zoals het was toen ik hier voor het eerst kwam. Nee, de weg niet, die is nu geasfalteerd. Er passeren veel meer mensen dan vroeger, toeristen die van of naar Death Valley gaan en niet zelden nieuwsgierig halt houden,” zegt Marta Becket, die nog één droom heeft om te realiseren: “Een klein museum rond de historie van het stadje, en rond de geschiedenis van mijn theater, mijn shows, mijn schilderingen. Dan is mijn cirkel helemaal rond.”

Goudkoorts

In Death Valley Junction verhuurt Marta Becket een deel van de voormalige garage nog altijd – al is het bijna de 21ste eeuw – aan een groep goudzoekers die in de buurt een aantal claims heeft. Veel geluk hadden ze tot dusver niet, hetgeen ook Marta Becket betreurt want ze bedong, zo is ze wel, behalve huur een percentage van de opbrengst. Deze miners en Marta Becket zijn niet de enigen die bot vingen in deze streek. De geschiedenis van de Death en Amargosa valleien is een lange lijdensweg van nooit getraceerde schatten en vooral van in rook opgegane hoop. Death Valley, waarvan Death Valley Junction de oostelijke toegangspoort vormt, is bij uitstek het land van illusies, van dromen en bedrog. Het is het land van de metalen in de bergen, het zout in de vlakten daar tussenin, de lavavelden, de enorme zandduinen, de dodelijke hitte, de revitaliserende oases, en van een ongekende rijkdom aan landschap. Het mysterieuze droge land trok Indianen aan en paardedieven, goudzoekers en zwendelaars, gauwdieven en miljonairs, kluizenaars en dromers. Uiteindelijk kwamen er, zoals naar alles wat uitspringt op aarde, stromen toeristen; gelukkig is het land te groot en ongenaakbaar om van hun komst veel hinder te ondervinden.

In Death Valley bevindt zich het diepste punt van de Verenigde Staten. Het bijzondere is niet enkel dat bij Badwater de spierwitte zoutvlakte 84 meter onder de zeespiegel ligt, maar dat net honderd kilometer westelijker Mount Whitney is, de hoogste berg van de V.S. uitgezonderd Alaska, met de top op ruim 4.300 meter. Badwater, slecht water dus. Het is niet de enige naam in deze streek die onderstreept dat Death Valley zijn benaming niet voor niets kreeg. Coffin Peak. Deadman Pass. Funeral Mountains. Dry Bone Canyon. Furnace Creek. Hell’s Gate. Dante’s View. Devil’s Golfcourse. Lost Chance Canyon. Cemetary Mine. Mount Misery. Alle namen verwijzen naar ontbering en dood. De heetste dag, gemeten in 1913, leverde onmiddellijk een dode op; het was 54 graden toen zijn auto strandde en hij de vallei lopend probeerde te verlaten. In de zomer is het de helft van de dagen boven de 45 en de andere helft boven de 50 graden Celsius. De gemiddelde regenval? Net drie centimeter per jaar, al wordt wel eens een jaar overgeslagen. Een relatieve vochtigheid van drie procent zorgt ervoor dat houten meubelen binnen de kortst mogelijke tijd uit elkaar vallen.

De overlevering vertelt van landverhuizers wier kleuters, huilend om water, omkwamen aan hun moeder’s borst, waarna de moeder bezweek, en wat later, met gezwollen tong, de krankzinnig geworden pater familias die in zijn doodsstrijd zijn laatste kledingstukken afrukte om lucht te krijgen. Er zijn heel wat mythes over de dood en Death Valley, die deze naam in 1849 kreeg toen het een tweetal gelukszoekers, onderweg naar de goudaders van Californië, ook maar net lukte levend aan de vallei te ontsnappen. Een derde uit hun groepje kwam om. Hij werd begraven terwijl een van zijn makkers de volgende gedenkwaardige woorden sprak (zegt men): “Wel Jimmy, je leefde vurig, je stierf van de hitte, na wat jij allemaal hebt doorstaan moet je het vast lekker vinden in de hel.” Dehydratie is het grootste gevaar dat, ook vandaag de dag, dreigt. Al doe je niets anders dan in de schaduw zitten, je verliest zoiets als acht liter vocht op zo’n extreem hete, droge dag.

Velen zochten zich in het midden van de vorige eeuw door Death Valley een weg naar het westen. Enkelen vonden al doende bij toeval een goud- of een zilverader, en vanaf dat moment kwam er geen eind aan de illusies. De ontberingen die men ervoor over had om rijkdom te verwerven …, de ertslagen moesten gespleten worden, het hout voor de smelterijen moest vanuit de omgeving van Mount Whitney worden aangevoerd, het weinige zoute water dat beschikbaar was vernielde de stoommachines, alles, alle benodigdheden moesten met door ezels getrokken karren worden aangesleept over de bergruggen die de vallei begrenzen, en wat leverde het op? De rijkste aders brachten niet meer dan 100.000 in het laadje in dollars die in die voorbije tijd natuurlijk meer waard waren dan nu, maar toch nauwelijks voldoende om over naar huis te schrijven.

Toch deed men dat; mislukte goudzoekers werden succesvolle zwendelaars die hun weinigbelovende claims verkochten aan aandeelhouders van over de hele wereld en daarna met het gefourneerde delvingskapitaal mooi weer gingen spelen in San Francisco. Er zijn prachtige geschiedenissen over de fortuinen die ten koste van gretig geldzuchtige dromers werden vergaard. Er gaan tientallen verhalen over speurtochten naar lost mines – want wie had er géén goede schatkaart te koop. Dat ging door tot de dag van gisteren, zo niet vandaag, en in zulk een omvang dat het speuren naar een zoekgeraakte mijn in grote delen van de wereld “breyfogling” wordt genoemd, naar Charles Breyfogle die tot 1917, in Death Valley, jarenlang vergeefs op zoek was naar het geluk.