Op bedevaart door de Hengstenpoort

Het is vijf uur rijden vanaf ons huis in Abiquiu in noord-centraal New Mexico maar wij doen er dik zeventien uur over omdat we een stuk van deze staat willen zien waar we nog niet eerder kwamen. We gaan via Santa Fe en dan naar het zuid-oosten, duiken uit de bergen de vlakte op waar woestijn en prairie elkaar ontmoeten. Hier is de woestijn nog de sterkste–honderd kilometer oostelijker krijgt het grasland de overhand. Wij rijden naar het zuiden door verlaten land waar tussen gehuchterige dorpen enorme afstanden liggen en waar gehuchten bouw-vallen zijn. Onze tent zetten we op in het wild in de bergen van Cibola National Forest, bij Red Cloud. Onderweg zien wij een berg keurig gezaagde stammetjes; die laden we in–dat scheelt sprokkelen. Kampvuur. We roosteren wat vlees, duiken dan de slaapzak in. De twee honden slapen in de bak van de truck.

Tegen zessen komt de zon op. De honden laten horen dat ze uit de bak willen; wij kruipen stijf uit onze slaapzak, gooien wat water uit de container over ons gezicht–ijskoud, want op 2.100 meter zakt de nachttemperatuur in april tot rond of onder het vriespunt–, geven de honden te eten en drinken, en rijden naar het eerstvolgende dorp, Carrizozo, voor een ontbijt van “huevos rancheros” en “blueberry pancakes.” Aan de rand van dit gat bijna centraal in de staat New Mexico ligt een enorm lavaveld, zestig kilometer lang. Daar draaien we naar het westen. Na een uur door hobbelig woestijnland naderen we de Sierra Oscura, een lage bergrug die deel uitmaakt van het troosteloze gebied dat zo’n honderd bij honderdvijftig kilometer meet en dat sinds de Spanjaarden kwamen Jornada del Muerto wordt genoemd: Dodenmars. Alsof ze in de zestiende eeuw al wisten dat hier, op 16 juli 1945, de eerste atoombom zou ontploffen.

We zijn op weg naar Trinity, de allereerste “test site.” Een bedevaart. Vooral voor mij, een kind immers van de koude oorlog; mijn gezelschap is meer een dochter van de Zeeuwse watersnoodramp. De plek is slechts tweemaal per jaar opengesteld, de eerste zaterdagochtend van april en van oktober. Dan schijnt men van over de hele wereld te komen. Vooral de Japanners zijn goed vertegen-woordigd, zegt men. We zullen zien.

Kathedraal

Halverwege Highway 380 tussen Carrizozo en San Antonio–het gat waar de moeder van Conrad Hilton ooit als bijverdienste het pensionnetje dreef dat haar zoon inspireerde tot het stichten van de hotelketen–is Stallion Gate, de Hengstenpoort. Het is niet meer dan een opening in het gaas en prikkeldraad dat vrijwel de hele Jornada del Muerto omringt–vroeger werden hier de “cruise missiles” geperfectioneerd. Het is er nog steeds testgebied; allerhande raketten worden er beproefd; enkele van de wegen in de buurt worden van tijd tot tijd een paar uur gesloten voor verkeer–dan giert er van alles laag over.

Het is best druk bij de Hengstenpoort. Kampeerwagens uit Minnesota en Michigan, pick-up trucks uit Texas, sedans uit Californië, en allerhande huur-auto’s met nummerborden van Albuquerque, nee, niet vol Japanners, althans niet als wij er zijn, maar met Duitsers, Fransen, Argentijnen, Israelis, Canadezen, Pakistani. En onze Dodge dus, met ons en onze honden. Alle bezoekers lijken op de een of andere manier ingehouden opgewonden–ook wij zijn uitgelaten en tegelijk een beetje stil. Er schijnt nauwelijks iets te zien te zijn maar toch: vol verwachting klopt ons hart.

De zon staat al aardig hoog als we door het testgebied naar het zuiden rijden, in de richting van Trinity Site, naar de exacte locatie van Ground Zero op die juli-ochtend om 05 uur 29 minuten en 45 seconden.

Behalve die andere auto’s is er weinig te zien onderweg. Flauw glooiende woestijn in alle richtingen tot aan de horizon. Lage, taaie mesquite struiken, veel “snake weed,” yucca’s, en carrizo–het woestijngras waar Carrizozo naar werd genoemd. Er staan gebogen Quonset hutten daterend uit 1945. Schotelantennes. Observatie-platforms. Een M.P. geeft aanwijzingen: verboden te eten, te drinken, drugs te gebruiken, protestdemonstraties te houden, wapens mee te voeren–je zou eens op Ground Zero willen schieten. Nog meer kilometers door land zonder einder. Waarschuwingsborden. Dan een afgebakende parkeerplaats. En verdomd als het niet waar is: verkoopkraampjes met hotdogs, T-shirts, boeken over de bom.

Vanaf hier moet er gelopen worden. Iedereen gaat langzaam en praat met gedempte stem. Roken mag niet, zegt een bord, en het gebruik van cosmetica wordt afgeraden. Het licht over de vlakte is briljant zelfs zonder de bom. Er blaast een hete zandstorm. “Duck and cover.”

“Trinity heeft het oppervlak en de stilte van een kathedraal,” schreef ooit R.L. Reid. Dat klopt–het plechtige van een bezoek aan Chartres binnen een in een ovaal geplaatst hek van gaas. De schare bezoekers (we schatten dat tweemaal per jaar zo’n 10.000 man de moeite neemt naar deze uithoek te reizen) schuifelt eerbiedig langs de aan het draadhek bevestigde foto’s van de projectleiders, de lichtflits, de paddestoel. Enkelen speuren het terrein af naar de blauw-groene glaskorrels waarin de aarde door de hitte van de explosie werd veranderd. Onze honden snuffelen mee. Er liggen er nog; het zijn er niet veel meer. Borden waarschuwen er af te blijven want ook na dik vijftig jaar is de radio-activiteit hoger dan normaal. Onder een laag dak waarin luiken die je kunt oplichten ligt–achter glas–het restant van Ground Zero: een rij keierige glaskorrels niet in een krater maar op een flauw uitgehold stukje woestijn. Het einde van de wereld in een doosje.

Opleving

We rijden via Hilton’s San Antonio en volgen de Rio Grande naar Socorro en Belen, om uiteindelijk Los Lunas aan te doen voordat we terugkeren naar Abiquiu. Vier jaar geleden–we waren net weg uit Nederland–reden we voor het eerst Los Lunas binnen, het dorp aan de Rio Grande waar wij plotseling in een adobe huis woonden temidden van Chicanos, ofwel Mexican-Americans. Rosa, wier huis we “bewaakten,” is niet meer–een dom ongeluk kostte haar het leven. Haar schoon-dochter Rosemarie, ook wel Little genoemd, werd onze vriendin. Marie Otero, de moeder van Rose en de grootmoeder van Little’s man Michael die ook wel Finnie heet (terwijl haar zoontje Michael weer Hungry wordt genoemd), omhelst ons nog elke keer als we Los Lunas aandoen. We noemen al die Chicano vrienden die op en rond datzelfde erf wonen onze Mexicaanse familie. Zo hebben we een Okie familie in Oklahoma, en een grote boerenfamilie in Kansas waar we net zo trots op zijn.

Grandma Marie Otero woonde al in Los Lunas in 1945 toen de klap viel. Los Lunas ligt precies honderdtwintig kilometer ten noorden van Trinity Site. Wist ze dat er iets broeide in Los Alamos? Was ze op de klap voorbereid? Werd ze de ontploffing gewaar? Was er gewaarschuwd voor gevaren? Wat dachten de Chicanos van Los Lunas toen van de proef?

Zij wist dat er iets broeide. The Manhattan Project, zoals de vervaardiging van de eerste bom de geschiedenis inging, was, hoe geheimzinnig men ook deed, niet stil te houden, zelfs niet in het nauwelijks bevolkte New Mexico van toen. Er gingen niet alleen 3.000 geleerden, technici en constructeurs via Santa Fe over die ene zandweg naar Los Alamos. Er kwamen veiligheidsagenten, bezoekers uit Washington, afgezanten van Churchill. Er waren chauffeurs, koks, serveersters, electriciëns, metselaars nodig. De slapende economie van New Mexico kreeg een ongekende opleving.

“Wij waren heel arm. We leefden van de verkoop van chili pepers die we achter ons huis teelden. Mijn man kreeg de kans timmerman te worden in Los Alamos. We verhuisden voor een paar jaar van Los Lunas naar El Rancho om dichter bij zijn werk te zijn. Zo wisten wij dat er iets bijzonders aan de hand was. Iedereen wist het, want iedereen had wel iemand in de familie die voor Los Alamos werkte.”

Waaraan gewerkt werd? “Een bom, dat wisten we. Een grote bom.”

De klap kwam niet onverwacht want het gonsde van de geruchten en iedereen was zo over zijn toeren dat zelfs een eenvoudige Mexicaanse timmerman de climax voelde aankomen. “Ik hoorde de ontploffing, ‘s ochtends heel vroeg. Zelfs waar wij woonden sprongen barsten in de ruiten.”

Nee, ze waren niet gewaarschuwd. De explosie werd afgedaan als een ongelukje. “Pas toen de bom op Japan viel, begrepen we wat er was gebeurd. Tja, de oorlog was afgelopen en dat was maar goed ook; er waren veel jongens van New Mexico in de Pacific.”

Foutje

Onderweg moeten we door Albuquerque. Dat deze grootste stad van New Mexico er nog is, mag als een wonder worden gezien. Op 22 maart 1957 liet de beman-ning van een B-36 bommenwerper per ongeluk–iemand trok aan de verkeerde hendel–een waterstofbom met een kracht van zeshonderd maal Hiroshima op de stad vallen. Het duurde veertig jaar voordat dit “foutje” de openbaarheid haalde–Albuquerque werd niet verwoest dus deed de luchtmacht alsof niets was gebeurd. De bom kwam terecht op een grasveldje bij de rivier en doodde enkel een paar koeien. De kleine krater werd stiekem opgevuld. Gelukkig voor de stad en zijn bevolking van, toen, bijna 150.000 was de bemanning net zo nonchalant geweest met het afstellen van de bom als met het sluiten van de bomdeuren.

Met het einde van de koude oorlog zijn de gevaren niet uit de streek verdwenen. De autoriteiten gaan door met de onschuld te spelen: “We maken niks dat echt kwaad kan; en wat toch kwaad kan transporteren we ver weg.” Dit soort dooddoeners zet in deze tijd van openheid en vergaande geinformeerdheid van het publiek een hoop kwaad bloed, vooral in Santa Fe.

De “tech sites” (bouwplaatsen) van Los Alamos produceerden sinds 1945 behalve atoom- en waterstofbommen en nucleaire raketladingen gigantische hoeveelheden radio-actief afval. Kon de troep tijdenlang ongestoord worden begraven in spelonken nabij Los Alamos, in oude Indiaanse grotwoningen en begraafplaatsen (de Pueblo stammen uit de buurt spreken al jaren luid schande van de ontheiliging van hun graven), tegenwoordig wordt dat niet gepikt. Er moest dus iets anders worden verzonnen.

Daarom bouwde men elders in New Mexico, op de grens met Texas in een gebied dat vandaag de dag bijna zo onbewoond is als Los Alamos in 1945, een nucleaire dumpplaats waar, zeggen de autoriteiten stoer, “de meeste radio-actieve troep in hoog tempo wordt afgebroken en de rest veilig wordt begraven–heus.” De afbreekfabriek, de WIPP (Waste Isolation Pilot Project) nabij Carlsbad in een gebied waar, hoe handig, honderden enorme grotten onder de grond zitten, is vanuit Los Alamos enkel bereikbaar via één weg en die loopt dwars door Santa Fe.

“Er kan niks gebeuren onderweg, ‘t zit allemaal in dikke vaten, maak je niet druk,” riepen de WIPPers. Maar toen een actie-comité ging speuren, bleek dat de chauffeurs van de transporten nauwelijks wisten wat ze vervoerden, en dat de ziekenhuizen langs de route niet voorbereid waren op de behandeling van nucleaire ongevallen.

Er zit zoveel troep rond Los Alamos dat men voorspelt tien jaar nodig te hebben om het meeste naar Carlsbad af te voeren. Niet alles komt daar terecht; een deel van het radio-actieve afval van Los Alamos is niet meer uit de grotten omhoog te krijgen; het zit te diep–of is het soms al onderweg door de water-houdende grondlagen naar de Rio Grande? Dat is wat de pessimisten denken.

De autoriteiten geven alle reden voor wantrouwen–tot dusver pakten ze de WIPP aan alsof ze een illegale drughandel drijven in plaats van een gevoelig algemeen belang te behartigen. Er werd voor miljarden aan onderaardse gangen gegraven die later bleken aan te sluiten op diepe, natuurlijke reservoirs van onder druk staand pekel. Af en toe werd een “muur” doorbroken en spoot er een geyser van pekel door de gangen naar de opslagplaatsen. In elk van de laatste jaren stortte tenminste één tunneldak in–mogelijk meer, maar de autoriteiten doen zoals gezegd uiterst geheimzinnig.

Carlsbad was al vóór de WIPP door de Atomic Energy Commission ontdekt. Men vond er een prima lokatie voor vreedzame ondergrondse kern-proeven. De kritische New Mexican is nog niet vergeten hoe ooit een van de ontploffingen een veel grotere knal gaf dan was aangekondigd. De aarde begon te bollen; de onderaardse proef werd een bovenaardse want de explosie groef een schoorsteen naar het oppervlak waar doorheen een stofkolom vol straling omhoog spoot. Er werd evenwel geen straling gemeten want–geloof ‘t of niet–konijnen hadden de bekabeling van de detectoren doorgebeten. In paniek sloten de autoriteiten een paar wegen af. Ze adviseerden automobilisten hun auto’s goed te wassen–echt.

De jaren vijftig

Ons huis ligt precies ten noorden van Los Alamos. Hemelsbreed is het veertig kilometer vanaf Abiquiu, maar er is geen andere route dan die via Espanola waardoor de rit twee keer zo lang wordt–wat niet erg is want de weg voert door fantastisch landschap. We doen nogal eens boodschappen in Los Alamos vooral omdat de supermarkt daar een veel breder aanbod heeft dan die in Espanola, laat staan Bode’s “general store” in Abiquiu. Furr’s in Los Alamos heeft zelfs Thaise en Japanse ingrediënten in de schappen–een klein deel van de fysici, biologen, chemici, en mathematici van Los Alamos (met inbegrip van die Chinese spion) is van Aziatische komaf.

De rest is puur blank en vormt een witte enclave in verder door donkere Chicanos en Indianen bevolkt land. De laboratoria van de AEC worden sinds hun oprichting vooral bemand door WASPs (Angelsaksische protestanten van de Oostkust) en door ex-Europeanen–gevluchte Joden net zo goed als met veel geld gelokte ex-Nazi geleerden, en sinds enige tijd veel voormalig-Oostblok intellect.

De sfeer in dit vreemde dorp is werkelijk heel bijzonder. Ook al door de omgeving. Los Alamos ligt op het Pajarito Plateau, een aantal smalle ruggen van vulkanisch gesteente die zich als vingers van een hand spreiden. Diepe kloven scheiden de ruggen die allemaal één straat breed zijn. Je kunt naar je overburen zwaaien maar om op hun bord te kijken heb je een sterke verrekijker nodig. En om bij ze op bezoek te gaan, moet je helemaal omrijden van jouw rug via een dwarsrug naar de hunne. Op de achtergrond van Los Alamos staan de Jemez Mountains indrukwekkend te zijn. Er zijn wat skihellingen; er zijn eindeloze paden; er zijn bergmeren om in te vissen; er zijn duizenden prehistorische Indiaanse ruïnes. Sommige woningen en dorpen van de Anasazi zijn opgegraven, zoals enkele in het nabijgelegen Bandelier National Monument, of die van Puye, met ook nog eens tal van grotwoningen hoog in een verticale rotswand. Maar de meeste zijn over-groeide bobbels in het landschap zoals die van Poshuouinge, op een tafelberg een paar minuten van ons huis; daar zie je, als je hoger staat, enkel de contouren van een vroegere beschaving.

Los Alamos is bovendien architectonisch interessant. Er was hier niets behalve een soort “out-of-bound” school voor jongens op een ranch (de blok-hutten zijn nu monumenten midden in het dorp) tot Oppenheimer in 1942 deze plek aanwees om de bom te bouwen. Hij koos Los Alamos omdat hij zelf van de “great outdoors” hield en die was er in ruime mate aanwezig, en omdat het gebied zo afgelegen en eenzaam was dat de nodige geheimhouding goed bewaard kon worden. In heel New Mexico, groter dan Spanje, woonden toen nog geen half miljoen mensen (vijftig jaar later zijn het er slechts een miljoen meer).

Het Manhattan Project huisvestte zijn mensen in houten barakken. De labs en “tech sites” werden heel idyllisch over de bergruggen in de omgeving ver-spreid; nog stuit je links en rechts op verscholen loodsen en werkplaatsen die qua bouw semi-permanent aandoen. De huizen in het dorp en de universiteits-gebouwen–want heel Los Alamos werd een verlengstuk van de Universiteit van Berkeley ver weg in Californië–doen vrijwel allemaal denken aan de jaren vijftig. Ook het woondorp White Rock, dat uitkijkt op de Rio Grande diep beneden en dat na 1945 werd gebouwd om de geleerden permanent een aardige woonplek te verschaffen, ademt de vijftiger jaren. In die tijd, bij de aanvang van de koude oorlog, kon het defensiegeld niet op en werd een klein, burgerlijk paradijsje uit de grond gestampt.

Sinds die hoogtijdagen is White Rock niet gegroeid, met als gevolg dat geen nieuwbouw plaatsvond. Het is er alsof je een foto van 1955 binnenrijdt. In Europa sta je daar niet bij stil, daar blijven oude steden als vanzelf bewaard, maar een Amerikaans dorp waar in vijftig jaar vrijwel niets is vernieuwd hadden wij althans nog nooit meegemaakt. De huizen zijn veelal van baksteen–heel opvallend in dit land van adobe en hout. De stijl van bebouwing is die van de oorspronkelijke Amerikaanse bungalow–laag en lang, met veel trage, flauwe bogen in ramen, boven deuren of onder veranda’s. Je ziet zelfs wat glas-in-lood. En je ziet er, zoals gezegd, enkel blanken met af en toe een Aziaat. Alsof Chicanos en zwarten niet bestaan–was het zo niet overal in het Amerika van de jaren vijftig? Maar de supermarkt is van 1998, dat wel.

Geen toeval

Hoe Oppenheimer die plekken wist te vinden–dat kan geen toeval zijn. De man was inderdaad een mysticus wiens affiniteit voor het Hindoeisme hem al snel verdacht maakte van communistische sympathieën toen in het na-oorlogse Amerika de heksenjacht begon. Hij, de man die vlak vóór de proefexplosie zei: “Mijn God, dit soort dingen is slecht voor m’n hart,” trok zich terug toen de vrede enkel leidde tot vervaardiging van steeds krachtiger bommen, de een na ander.

Maar hij was het die de plekken koos. De eerste bom ploffend op de Dodenmars in de schaduw van de Sierra Oscura–De Duistere Bergen. De bouw ervan op het Pajarito Plateau met uitzicht op de Sangre de Cristo Mountains–Het Bloed van Christus.

En dan die ruggen waarop Los Alamos verrees–die ontstonden zoals gezegd na vulkanische uitbarstingen die, iets ten noorden, de grootste “caldera” ter wereld vormden. De kraters werden goeddeels gevuld door instortende vulkaan-wanden maar lieten niettemin een “ommuurde” vlakte na, de Valle Grande, die zo’n twintig bij twintig kilometer kilometer wijd is. We waren er in de afgelopen wintermaanden een paar keer. Vanaf een van de “wanden” keken we neer op bijna de hele vlakte die toen van voor naar achter oogverblindend wit was, bedekt met een dikke meter waarlijk maagdelijke sneeuw.

De uitbarstingen verspreidden lava in alle windstreken; alle grond in noord-centraal New Mexico, ook die rond ons huis, is van brokkelig vulkanisch gesteente dat onder je voeten kruimelt terwijl je loopt. Regen en wind sleten het land uit, vandaar dat die “vingers” ontstonden, en die honderdduizenden holen in de bergwanden waar eerst Indianen beschutting zochten en hun heilige plaatsen stichtten en later het nucleaire afval werd verstopt.

Het land rond Los Alamos is onweerstaanbaar van schoonheid. Tegelijk is de “gatenkaas” van zijn bergwanden, vinden wij, uiterst mysterieus. Zou dat komen omdat over dit land op een zekere dag de zon tweemaal op kwam?