Er zijn van die Shangri-la-achtige plekken op de wereld waar je al lezend een droombeeld van vormt, of wier idyllische situering via film voor eeuwig op het netvlies wordt gegrifd. Ik heb er wel een paar die bij mij zijn blijven hangen.
Een landhuis in Kenya, met wijds uitzicht op savannen en met besneeuwde toppen in de verte; als dat “Out of Africa” niet was. Een vroeger Brits gouvernementsgebouw bovenop een helgroene berg op wat toen nog Ceylon was, nu Sri Lanka; dat beeld kwam uit “The Bridge on the River Kwai” als ik me goed herinner. Of een wit theehuis, ook al van Britse origine, ergens in de Punjab. Een bungalow met veranda (aha, ze hebben allemaal een veranda …) uitkijkend op de theeplantages en sawah’s ergens tussen Bogor en Bandoeng op Java; die zag ik ooit met eigen ogen. De sprookjesachtige hacienda van ‘t zal wel een drugsbaron wezen in het op tropisch regenwoud neerziend bergland van Colombia. Dat soort plekken.
Torenhoge tafelbergen
Ik had er nog een. Een ranch in de buurt van Monument Valley op de grens van Arizona en Utah waar regisseur John Ford en hoofdrolspeler John Wayne op de veranda zittend (jawel …) uithijgden van een dagje filmen aan “Stage Coach”. De foto die ik meer dan eens gepubliceerd zag dateert van 1938, toen nog kleurloos werd gefotografeerd en op het witte doek enkel zwart-wit beelden werden geprojecteerd. Zelfs zonder de verblindende rose en rode tinten die het landschap in deze streek overheersen had het vastgelegde beeld van het weergaloze uitzicht over Monument Valley een dramatische impact. In kleur zag ik het – zag en ziet iedereen het, keer op keer – in vele tientallen reclamefoto’s en spotjes op TV. Het rode land van zuid-oost Utah met zijn torenhoge tafelbergen en grillig geërodeerde rotstorens is het meest fotogenieke land ter wereld, en het lijkt wel of alle nieuwe automodellen, alle spijkerbroeken, alle aftershaves, alle frisdranken, plus tientallen biermerken, persé daarvandaan moeten worden gepresenteerd.
Dit Shangri-la heb ik inmiddels van binnen en van buiten leren kennen. In de ranch van de foto logeerden Ans en ik met Hollandse vrienden-op-vakantie met wie we op de veranda de maaltijd bereidden en met wie we langzaam dronken werden, niet eens van de drank maar van de onvergelijkbaar helder flonkerende sterrenhemel die we waarnamen toen we, liggend op houten banken, het hele heelal in onze blikken trachtten te vangen.
De ranch in kwestie is de Lee Ranch, na 1928 gebouwd door twee kleinzonen van de John Doyle Lee die zijn naam gaf aan Lee’s Ferry, de krakkemikkige veerdienst over de Colorado River aan de oostkant van de Grand Canyon die overbodig werd toen verderop de Navajo Bridge werd gebouwd, een sierlijke overspanning precies 220 meter boven de wildstromende rivier. John D. Lee was een Mormoon die in zijn veerhuis zijn negentien of twintig (men raakte de tel kwijt) vrouwen onderbracht. De restanten ervan staan er nog. Ter plekke vertrekken nu de meerdaagse vlotvaarten door de Grand Canyon. De ranch van de kleinzonen Lee staat een dagreis vanaf de veerplaats naar het oosten, net buiten de grote Navajo Reservation van Arizona, net ten noorden van Monument Valley, het “Tribal Park” dat zoveel film doet verschieten.
Daar, in wat al Utah is, in wat The Valley of the Gods wordt genoemd, op “de ranch van John Ford” zal ik maar zeggen, daar zwaaien Ans en ik in augustus een maandlang de scepter.
Drie Dom-torens hoog
De Lee Ranch werd gekocht door Claire en Gary Dorgan, afkomstig uit Flagstaff, Arizona, waar ze werkten in de “hospitality business”, zij meewerkend in het hotelbedrijf van haar ouders, hij als “ranger” meedraaiend in de U.S. National Park Service, o.a. in El Moro en Wupatki (beide National Monuments). Ze zetten in het grote ranchgebouw met behalve privévertrekken drie gastenverblijven en een enorme keuken en zitkamers en een bijgebouw met nog eens twee gastenkamers en die vijfentwintig meter lange veranda de Bed & Breakfast voort die hun voorgangers er stichtten, The Valley of the Gods B & B. Nu, anderhalf jaar later, willen ze wel eens met vakantie, “Want,” zegt Claire, “zo’n Bed & Breakfast slokt je op, is een handenbinder, houd je zeven dagen per week bezig.” Wij gaan er waarnemen, worden de “caretakers”.
De Lee Ranch, waar ook de kleinzonen Lee aan veelwijverij moeten heben gedaan, waarom anders bouwden zij zo’n zeker voor die tijd kolossaal ranchgebouw, is het enige bouwsel in de 14.000 hectaren grote Valley of the Gods. Een ongeplaveide hobbelweg leidt er naartoe. De vallei is een kleinere en vrijwel onbekend gebleven kopie van Monument Valley. Ook hier is de overheersende aardtint rood en zijn de rotsformaties grillig van vorm; de een laat een “dame in de badkuip” zien, de ander een “kloek die haar ei uitbroedt”, en er staan honderd meter hoge hanen en olifanten. Er lopen wat overwegend droge rivierbeddingen door de vallei; er groeien massa’s tamariskstruiken en weinig bomen (enkel verdwaalde cederbomen en “cottonwoods”). Zelfs in dit droge land (jaarlijkse regenval 100 mm) grazen nog koeien. De zon schijnt er meedogenloos, ook ‘s winters als er soms – zoals toen wij er onlangs opnieuw waren – een dun laagje sneeuw ligt dat prachtig afsteekt bij het dieprood van het land en het felblauw van de lucht.
Vanaf de enorme veranda kijk je uit over de hele Valley of the Gods, maar daar blijft het niet bij. Aan de einder, pal zuidelijk, ligt zoals gezegd Monument Valley zelf waarvan de karakteristieke contouren helder zichtbaar zijn. Een goed uur rijden en je bent er middenin. Naar het zuid-oosten zie je niets dan roodkleurige rotsformaties, behalve dan de besneeuwde toppen van uitlopers van de Rocky Mountains in Colorado, bij Durango. ‘s Avonds glinsteren heel in de verte een paar lichtjes, het zijn de oliewingebieden in het uiterste noord-oosten van Arizona, honderdtwintig km verderop. Achter de ranch staat een vijftig km lange rotsmuur die zo’n 330 meter hoog is, drie Dom-torens bovenop elkaar. Er kruipt slechts één enkele zandweg langs deze ijselijk steile wand omhoog, de Moki Dugway waarop je als je verstandig bent 5 km per uur rijdt (in de diepte vlak naast je zie je de wrakken van vier personenauto’s en een truck). Boven is het de Cedar Mesa die o.a. wordt doorkliefd door de Grand Gulch, een diepe, brede snee waarin tal van Indiaanse pre-historische ruïnes die slechts bereikbaar zijn door er met tent en rugzak dagenlang in af te dalen. Aan de noordkant ligt Natural Bridges National Park met drie giganten van door erosie gevormde natuurlijke bruggen, denk aan overspanningen van dik honderd meter, zo’n tachtig meter hoog.
Hoezo land van de grote getallen, van de eindeloze uitgestrektheden? Een goed uur ten oosten van de ranch rijst uit de vallei Comb Ridge op, een meer dan honderd km lange loodrechte wand, kamvormig, ook al twee-, driehonderd meter hoog. The Valley of the Gods maakt deel uit van een 120.000 hectaren groot, geologisch uitzonderlijk gestructureerd natuurgebied zonder wegen of stedelijke bebouwing die het noemen waard is. Mexican Hat (enkele tientallen inwoners), Bluff (honderd man) en Blanding (2.000 inwoners) zijn de enige plaatsnamen op de kaart.
In Mexican Hat wonen net als in Monument Valley vooral Navajo Indianen. Ooit kwamen we daar een albino Navajo tegen, nog witter dan ik, met wie we aan de praat raakten en die ons met stomheid sloeg toen hij zei dat hij een vriendinnetje in Rijswijk had met wie hij, als hij daar was, over het Jaagpad naar Delft fietste om op de Markt bij dezelfde Italiaan waar ook wij altijd kwamen te gaan eten. Pas dan besef je hoe klein de wereld geworden is. Zijn familie woont nog in traditionele “hogans”, met de opening ceremonieel op het oosten, daar waar de zon opkomt.
In Bluff woont een allegaartje van Mormonen, drop-outs en Indianen, Navajo en Ute. Daar vertrekken veel vlotvaarten op de San Juan River die uitmondt in de Colorado River waar deze Lake Powell vormt. In Blanding wonen Ute en vooral Mormonen. De verkoop van drank is er net als veelwijverij verboden, maar sommige wegbermen glinsteren van flesseglas en over de sinds lang gebannen veelwijverij wordt dan wel niet gepraat maar dat wil niet zeggen dat het niet meer voorkomt; in de buurt wonen in elk geval veel opvallend grote gezinnen. Zoals altijd in Mormonenland zijn de straten schoon, zijn de stoepen gepoetst, is het houtwerk fris geschilderd; er groeien zelfs tulpen in hun perken. Utah’s staatssymbool is niet voor niets de korf van de nijvere bij.
Indonesische rijsttafel
Claire Dorgan is dan wel geen Mormoonse maar nijver niettemin. Begin veertig, slank, beweeg-lijk bij het onrustige af, welbelezen en welbespraakt, is ze een perfecte gastvrouw die op de details let. Haar B & B is smetteloos. Haar Gary is een jaar of acht jonger, lang en slank, lang donker haar bijeengebonden in een staart, en heel wat lakonieker dan zijn vrouw. “Laid back” als geen ander. Bioloog van huis uit, manus van alles van professie. Dat komt hier te pas want de ranch is nergens op aangesloten, niet op een electriciteitsnet, niet op riolering, niet bij de waterleiding. Er is een bron die voor waswater zorgt; drinkwater moet twee, drie keer per week en als het “full house” is zelfs dagelijks gehaald worden in Mexican Hat in een grote tank op een “trailer” die achter de Dodge truck hangt. Een zonnepaneel zorgt voor net voldoende stroom om de zaak draaiende te houden. “Zon is er genoeg,” zegt Gary, “Dat is het probleem niet. Maar eigenlijk moeten er batterijen bij.” “Eerst sparen,” zegt Claire. Een sceptic-tank zorgt voor de afwatering. Afval gaat per Dodge naar Blanding, anderhalf uur noord-oostelijk. Het klinkt allemaal heel primitief maar geloof me, het huis is ruim, comfortabel, riant zelfs. Smaakvol ingericht, stijl “Southwest”.
In de afgelopen dagen werkte Ans heel traditioneel met Claire in huis (de kamers; het eten) en ik met Gary buiten omdat een helling van de heuvel waarop het bijgebouwtje staat begon weg te zakken en dus versteviging nodig had. We reden de truck een paar keer The Valley of the Gods in om hem in een rivierbedding vol te laden met rotsblokken; die stapelden we op tegen de helling tot er een solide “dijkwand” ontstond.
In een B & B is ontbijt inbegrepen. Bij Claire en Gary wordt niet zelden ook het diner geprepareerd – de ranch ligt zo ver van restaurants verwijderd dat, mits vooruit besteld, ter plekke kan worden gedineerd. Eén avond kwam er een kleine Indonesische rijsttafel, wij reizen nooit zonder de kruiden en boemboes. Als we waarnemen moeten we, net als Claire en Gary, eens per week inkopen doen in Kayenta, het Navajostadje ten zuiden van Monument Valley; daar is een redelijke supermarkt. Voor bijzondere spullen, en bier en wijn, verboden in de Reservation, moeten we het verder zoeken, in Farmington (225 km) of in Flagstaff (320 km). Er moet derhalve zorgvuldig worden nagedacht over wat nodig is – even terug naar de winkel is er niet bij en buren om een kopje suiker van te lenen zijn er ook niet.
Claire en Gary hebben een “occupancy” van circa 70 procent. Niet slecht, gezien de afgelegen situering. De meeste gasten vinden hun B & B net als wij dat ooit deden door van de Moki Dugway af te dalen en dan beneden slechts dat ene gebouwencomplex te zien op honderden kilometers onaangeroerd land. Zoiets maakt nieuwsgierig. Veel gasten komen terug. Mond-tot-mond-reclame doet de rest. In augustus, als wij waarnemen, komen er vooral Europeanen; Amerikanen zijn wijzer, die mijden de ergste hitte. Tijdens de afgelopen inwerkperiode hadden we o.a. Bill, een Mormoonse projectontwikkelaar uit Salt Lake City voor wiens “all-wheel-drive” geen helling te steil en geen ravijn te diep bleek; Chris en Jodie uit Chicago, “newlyweds” van het bolle soort, computerfanaten, hij bekend met de streek, er vaak gekampeerd hebbend, zij voor het eerst in de Southwest; Ditmar uit Duitsland, een frêle lieve jongen die al een tijdje in de V.S. woont, in Santa Cruz aan de Pacific Ocean waar hij bij een medicijnman natuurgeneeswijzen studeert; en Wendela uit Drenthe nota bene, een zestigjarige oud-hippie die Simon Vinkenoog nog kuste en Zuid-Oost Azië doorkruiste, omhangen met bloemen, en die in het begin van de jaren zeventig alle popconcerten van betekenis bijwoonde (ze is lerares in iets dat we vergeten zijn, maar het heeft met alternatief te maken).
Kenmerkend voor zo’n B & B is het sociale contact met de gasten. Je komt allemaal bijeen voor het ontbijt en mogelijk voor de borrel en het diner. Soms is dat leuk, soms minder, maar interessant is het bijna altijd – de verscheidenheid van bezoek is groot en het isolement van het gebied en het karakter van de ranch dragen ertoe bij dat de doorsnee-toerist wegblijft. Vorig jaar in augustus, toen we hier met onze Hollandse vrienden waren, zakten we gezellig door met “Herman the German” en zijn Ursula – de beste Duitsers sinds jaren, vonden we allevier.
Uniformen voor astronauten
De geschiedenis van Cedar Mesa, The Valley of the Gods, Mexican Hat is slechts ten dele bekend. Van de lange Indiaanse historie getuigen vooral de talrijke ruïnes en rotsschilderingen, en de vele pijlpunten en potscherven die je, mits met open ogen ronddwalend, her en der kunt aantreffen. Anasazi, Paiute en Ute lieten overal herinneringen aan hun culturen na.
Van recenter datum is de nalatenschap van de blanke, meest Mormoonse “settlers”. Eerst kwamen er “homesteaders” die koeien en schapen lieten grazen van het schaarse groen. Daarna werd naar goud gezocht, toen naar olie, toen naar uranium. De goudkoorts is definitief over. Olie wordt nu enkel in de buurt van New Mexico lucratief aangeboord. En de markt voor uranium was al ingestort voordat aan de Koude Oorlog een einde kwam. Mexican Hat heeft ten tijde van elk dezer koortsen relatief grote groei te zien gegeven, zelfs tot 3.000 inwoners. Elke keer weer verdwenen de gelukzoekers, om slechts een slaperige nederzetting achter te laten. Nu zorgt aan de andere kant van de San Juan River enkel een textielbedrijfje voor enige economische bedrijvigheid. De Navajo vrouwen die er werken naaien, je gelooft je ogen niet, uniformen voor astronauten.
Van de Lee’s valt nog wel iets meer te vertellen. Buck was schilder en raconteur, en bewerkte leder voor zijn brood. Zijn broer Clarence was veeboer. Beiden werd rond 1900 geboren als zoons van Clara Workman en Bill Lee, een van de vele zoons van John Doyle Lee, die van het veer. Bill’s moeder was John D.’s vrouw nummer zeventien. John D. begon zijn veer in 1871 na jarenlang op de vlucht te zijn geweest omdat hij in 1857 een hem in de weg zittende groep niet-Mormoonse trekkers had afgeslacht (negenenzestig doden). Erg serieus werd hij niet gezocht want hij werd eerst in 1877 gearresteerd, maar toen wel onmiddellijk voor het vuurpeleton gezet.
Buck en Clarence, plus Clarence’s vrouw Mary McDowell Cooke, kampeerden eerst maanden aan de voet van Cedar Mesa voordat ze begonnen aan de bouw van het huidige ranchhuis. Ze voerden veel hout aan dat eerder gebruikt was voor de bouw van olieboortorens, het is nog te zien aan de ingebrande teksten en nummers. Water vinden was ook toen het grootste probleem. Ze probeerden zelfs buizen van de top van de iets minder droge Cedar Mesa naar beneden aan te leggen – de weg was er nog niet, ze klommen met behulp van touwen langs de wand omhoog – en bouwden een primitieve zuiveringsinstallatie. Mary had het er maar moeilijk, ze had veel last van eenzaamheid en huilde wat af. Clarence schijnt haar ooit gezegd te hebben, “Ik zal je één ding zeggen, jongedame, met tranen kom je nergens.” Dus huilde ze nooit meer. Zo ging dat in die dagen.
De Lee’s noemden de ranch W Bar L. Van een profijtelijke veeteelt kwam niet veel terecht. Later in de dertiger jaren zocht men zijn heil in het ontluikende toerisme. Lee’s “guest ranch” vervulde een voortrekkersrol tot de Tweede Wereldoorlog roet in het eten gooide. De Lee’s trokken weg (Clarence overleed in 1971 in Holbrook, Arizona; Mary in 1986 in Show Low, Arizona; Buck raakte zoek). Daarna woonden er af en toe teams van geologen. In 1969 kwam Vivian Connor naar de ranch, wegvluchtend van een traumatisch huwelijk. Ze leefde er in alle eenzaamheid onder de aangenomen naam Connie Cartright, tot haar dood in 1977. Daarna was het huis een tijdje eigendom van de familie Valle uit Mexican Hat. Nu logeren er jaarlijks ongeveer 2.000 Amerikanen, Europeanen en Aziaten die korte of lange tijd willen verdwalen in de onwerkelijk wijdse wereld van noordelijk Arizona en zuid-oost Utah. Een man of zes per dag die de mysterieuze eenzaamheid zoeken van het oude Indiaanse land. We zullen ze vertroetelen, van de zomer.