Als de stenen konden spreken

Een van mijn favoriete badlands bevindt zich in onze achtertuin. Plaza Blanca, The White Place, valt erg op tussen de overwegend vermiljoen- en mosterdkleurige rotsen van Abiquiu. De witte zandsteen reflecteert in het maanlicht en weerkaatst overdag de zomerse hitte dermate intens, dat de temperatuur er vanaf het middaguur ondraaglijk is.

Dit jaar was er opnieuw sprake van grote droogte in New Mexico. Zeker in het noorden. Wij in Abiquiu ontvingen in tien maanden minder dan tien uur regen, en dan niet eens geselende regen maar van die zachte, liefkozende buitjes. Toch hebben zulke trage buien extreme gevolgen. De droge rivierbedding die dwars door Plaza Blanca loopt, wordt binnen minuten een modderige vlakte. De volgende ochtend is het vocht door de aarde opgezogen. Dan rust er wel een rotsblok ter grootte van een commode tegen een boomstam die midden in de bedding uit het zand oprijst. Die rots moet wel door de stroom zijn meegevoerd – alleen, er was nauwelijks stroming, slechts een modderbed … had dat zoveel draagkracht dat een 200 kilo zware rots tientallen meters verplaatst kon worden?

Ik kijk nu al maanden peinzend naar dit tegen de boomstam tot stilstand gekomen, onverzettelijke rotsblok. Ik snap echt niets van z’n aanwezigheid daar midden in de rivierbedding. Dan herinner ik mij dat we eerder “wandelende stenen” tegen kwamen.

Racetrack Playa

Op de grens van de staten Californië en Nevada ligt Death Valley, misschien wel de extreemste woestijn van het Noordamerikaanse continent. Zout­ vlaktes; zandduinen zoals in de Sahara; het laagste punt van de V.S. (een paar honderd meter onder de zeespiegel); zandstormen die het vel van je huid schroeien; winterse temperaturen die aan zomer doen denken en zomerse temperaturen die je de adem benemen. Ooit gingen wij onderweg naar de Ubehebe Crater in het zuiden van Death Valley bij een luchttemperatuur van 52 graden Celcius (het gemeten record is 56 graden). Wij daalden in de krater af; daar beneden moet het tegen de 60 graden zijn geweest. Naar boven klimmen was geen pretje.

Ten zuiden van Ubehebe Crater ligt, zonder ook maar enige begroeiing, Racetrack Playa, een gelig-witte, verharde zandvlakte met een hoog zoutgehalte. De aarde is door de bijna permanente droogte gebarsten totdat een vloer van grillig gevormde “tegels” ontstond die tot aan de horizon rijkt. Verspreid over de vlakte liggen tientallen keien en rotsblokken, sommige klein en niet zwaarder dan een paar pond, andere ter grootte van een koelkast en enkele honderden kilo’s wegend. Nu zijn keien en rotsen in het Amerikaanse landschap niets bijzonders. Wel uitzonderlijk is, dat al die rotsblokken, groot en klein, iets wat op een remspoor lijkt achter zich aan hebben. De ene keer is het in de aarde getrokken spoor een kaarsrechte lijn; een antler spoor is grillig zoals een zwierende schaatser in het ijs kerft; een volgende keer is er een hoekig zig-zag pad in de aarde gebaand. Is er soms een geintje uitgehaald? Er is echter geen voetstap te zien van een aanstichter.

Wetenschappers uit de hele wereld zijn naar deze sporen in de Racetrack komen kijken. Niemand heeft echter ooit een rots in beweging waargenomen; wel werd voortgang gemeten, soms van meer dan 100 meter voordat het spoor door de droge wind werd uitgewist. Sommige geologen hebben het over “dust devils,” tornado’s die ontstaan als de hete zomerlucht opstijgt en die voldoende kracht zouden hebben om ook zware keien te verplaatsen. Anderen menen dat de rotsen juist in de winter wandelen, of liever gezegd glijden, op het dunne ijsvlies dat dan, in de woestijnnacht, af en toe de bodem van Racetrack Playa bedekt.

Twee geologen kwamen zeven jaar lang elk half jaar naar Death Valley terug om de voortgang van de rotsblokken in kaart te brengen. De verschillende sporen werden naar echtgenotes, secretaressen, vriendinnen, zusters, tantes genaamd: Jean, Messina, Pamela, Grace, Mary Ann, Paula. Hun landkaart bewijst dat er geen sprake is van “ijszeilen.” Beweging is er het hele jaar door, zij het niet overal. Sommige rotsen verplaatsen zich in linie. Andere vormen een grillig groepje dat als geheel van plek verandert. Weer andere verroeren zich in het geheel niet, of eerst zes maanden later dan de rest, wat de invloed van wind praktisch uitsluit. De wazige conclusie werd: “Hier is waarschijnlijk sprake van een tot heden onverklaarbare natuurwet. Gezien ons onvermogen om beweging waar te nemen, speelt het verschijnsel zich mogelijk in winderige, maanloze nachten af.” Dat hielp nauwelijks klaarheid brengen.

Wind wordt intussen als de meest waarschijnlijke veroorzaker gezien, terwijl de dunne laag modder of ijs, die na incidentele regen of nachtvorst ontstaat, een tijdelijke glijbaan vormt en een handje meehelpt. Maar onverklaarbaar blijft het. Er is gemeten wat de windkracht en wat de drijfkracht moeten zijn geweest om bepaalde, grote rotsblokken te verplaatsen; enkel een wind van vele honderden kilometers per uur zou dat voor elkaar krijgen, enkel een “flash flood,” een vloedgolf, zou dergelijke beweging kunnen veroorzaken. Dergelijke orkanen en vloedgolven werden daar ter plekke in geen honderdvijftig jaar waargenomen.

Een raadsel is ‘t. Want wat verklaart de ongelijke patronen die in de aarde werden getrokken, hier parallelle lijnen, daar lustig gezwier, daar cirkels met de klok mee, of ovalen tegen de klok in? Nee, wind en ijs kunnen de oorzaak toch niet zijn.

Een manier van onderzoek is nog niet toegepast. Namelijk door elk rotsblok van een Global Positioning-zender te voorzien die via een satelliet continu positiegegevens doorseint, en bovendien een weerstation op Racetrack Playa te vestigen dat alle gegevens over lokale wind, regen en ijsvorming vastlegt. Misschien dat we dan na vele jaren eindelijk iets begrijpen van deze wandelende rotsen.

De Racetrack is echter onderdeel van Death Valley National Park en bovendien een National Biosphere Reserve. Een meteo-station en zendertjes op rotsen, dat mag zo maar niet. Elke menselijke inbreuk op het fenomeen is verboden.

Niemand mag zijn truck de Playa oprijden, al zijn er soms bandensporen te ontdekken. Zelfs de sporen van vliegtuigbanden, wat doet vermoeden dat de afgelegen Racetrack Playa af en toe als landingsveld voor cocainevluchten uit Midden-Amerika wordt gebruikt. En soms treffen de Park Rangers er een groepje naakte vakantiegangers aan die uitgelaten tussen de wandelende, magische rotsblokken dansen.

Piedra Lumbre

Al wandelen ze lang niet allemaal, er liggen meer onverklaarbare rotsen, keien en stenen in de Amerikaanse woestijn. Net ten noorden van Abiquiu, in de vallei van Piedra Lumbre, bevindt zich mijn lievelingsplek. Daar, rond de eenzame windmolen, met meer dan honderd miljoen jaar oude rode, oranje en gele rotsen uit de Juras en Trias als decor; met een uitzicht over de hele vallei; en met vulkanische bergen op de achtergrond, ga ik bij voorkeur mijn honden en mijzelf uitlaten. Ik kom daar al meer dan drie jaar; toch vind ik steeds nieuwe routes.

In de vlakte pal voor “mijn” windmolen trof ik een tijdje geleden een nauwelijks verklaarbaar verschijnsel aan. In de aarde zijn concentrische halve cirkels waar te nemen die keurig zijn opgebouwd van keien en “flagstones.” De aldus gevormde lage muurtjes hebben een tussenruimte van een meter of twintig en zijn soms honderden meters lang. Vandaag de dag vormen ze onderbroken gebogen lijnen in het landschap, want veel stukken zijn overgroeid, verzakt, of door grondverschuivingen toegedekt.

Dat vertelt in elk geval dat deze “muurtjes” lange tijd geleden ontstaan moeten zijn. Verder ontbreekt elke uitleg. Het waren geen veldmarkeringen, want de prehistorische Indiaanse landbouw maakte enkel gebruik van kleine, vierkante veldjes voor “rock mulch farming” (een laag van kiezeltjes beschermde de zaden en jonge gewassen tegen wind en vogels). Het waren niet de afbakeningen voor geplande Indiaanse steden, want nergens in de Southwest waren ooit bevolkingsconcentraties die dergelijke afmetingen nodig hadden. Het waren ook niet muurtjes die door de Spanjaarden of Anglo-ranchers om wat voor reden dan ook werden aangelegd, want dan was de geschiedenis wel opgetekend geweest; de muurtjes zien er trouwens te oud uit om van na de komst van de Anglo’s te dateren.

Ik banjer daar in de vallei minstens een keer per week rond. Sinds ik de eerste ontdekking deed, vond ik tientallen andere muurtjes; een aantal maakt deel uit van dezelfde concentrische groepering, andere vormen op het oog zelfstandige patronen. Misschien is met behulp van satellietfoto’s een samenhangende tekening in het land te ontdekken – niet dat daarover zelfs maar gerucht gaat. Niemand heeft iets zinvols op te merken; trouwens, slechts weinigen in Abiquiu of op de nabijgelegen Ghost Ranch namen het verschijnsel in ogenschouw.

Het blijft gissen, net als het mysterie van de Racetrack in Death Valley onopgelost blijft. Wie namen in hemelsnaam de tijd en de moeite om al die tienduizenden keien en rotsen uit de bergen en rivierbeddingen aan te voeren en netjes in rijen te leggen? Terwijl er geen lastdieren waren en het wiel niet was uitgevonden.

Ik kan slechts een verklaring bedenken. Rond 1400 kwam er een eind aan de hoogontwikkelde Anasazi-Indiaanse cultuur van Chaco (Chaco Canyon ligt ongeveer 200 kilometer naar het westen). Men trok er weg vanwege de extreme droogte, invallen van nomadische stammen, overbevolking van de steden, economische malaise, wat al niet. De overlevenden trokken in kleine groepen naar het zuid-westen of het zuid-oosten en stichtten wat nu de nederzettingen van de Hopi- en Zuni-stammen, resp. de Pueblo-stammen zijn. De afstammelingen van de Chaco-gemeenschap die nu als Pueblo’s bekend staan, kwamen op zoek naar vruchtbaarder, leefbaarder contreien vast door de Piedra Lumbre, want die ligt halverwege Chaco en de riviervalleien van New Mexico. Nabij wat nu Abiquiu is werden twee mesa-dorpen gebouwd en tal van landerijen aangelegd; de resten ervan zijn duidelijk zichtbaar voor degenen die er een klimpartij voor over hebben.

In de vallei van Piedra Lumbre werd misschien halt gehouden met de gedachte daar een nieuwe gemeenschap te stichten (ook in Chaco werd veel met halve cirkels gewerkt). Maar waarschijnlijker is, dat deze zo kleurrijke vallei van “het lichtgevend gesteente” een mystieke betekenis had, en dat men er om religieuze redenen die concentrische halve cirkels aanlegde; het patroon van deze earthworks lijkt op het oosten gericht te zijn.

Wie het beter weet, mag het zeggen.

September 2002