Waren alle wegen maar rivieren

Water in Nederland een herinnering

Water was er altijd in overvloed. Water kwam bij Lobith het land binnen en ook in de buurt van Maastricht. Het spoelde aan van de Noordzee, tussen de Waddeneilanden door en tot er Deltawerken kwamen via de Zeeuwse eilandkusten. Soms beukte het massaal genoeg op de Noordzeestranden om de duinen af te brokkelen en over de Scheveningse havenhoofden te slaan. Het kwam miezerig van boven of plenzend, striemend, met bakken uit de hemel. En als wij een beetje kuil graafden, borrelde het water ook nog eens van onderen uit op. Dat was geen water om te drinken – drinkwater kwam gewoon uit de kraan. Vanzelf.

In Nederland woonden wij pal aan het water. Dat was een kort stukje Nieuwe Rijn dat de Oude Rijn al met Vliet verbond voordat beide rivieren de kans kregen samen te vloeien. Nieuw bezoek lieten wij graag onze Nieuwe Rijn zien. Vóór de borrel stroomde die zoals het hoort, van links naar rechts, richting zee. Tijdens de borrel kon -als de Vliet eventjes sterker was dan de Oude Rijn- de stroomrichting wel eens veranderen, van rechts naar links, landinwaarts. De aanblik daarvan deed menig bezoeker vertwijfeld raken en beleefd een volgend glas afslaan.

Agua in New Mexico

Water komt niet van boven. Althans niet hier, niet in de woestijn van New Mexico. Sinds oktober 1999 regende het drie, vier keer, waarvan slechts één keer langer dan een uur, en toen niet eens hard.

Een gemiddeld jaar brengt minder dan vijfendertig cm regen. Het merendeel valt tijdens de “natte” moesson, in juli en augustus. Dan vormen zich kort na het middaguur dreigend-opbollende cumulo-nimbus vooral boven de bergformaties. Koepel op witte koepel plaatsend verzamelen de wolken storm. Soms leidt dat later in de middag tot regen. Regen is altijd een zeer plaatselijke bui, op afstand waarneembaar als een grijzige sluier die uit een van de wolken neerdaalt. Meestal is de regen verwaaid en verdampt voordat de aarde wordt geraakt. Een enkele keer valt er een echte bui, twintig cm regen in een half uur, meer dan de helft van de jaarlijkse regenval in één keer. Flash floods zijn het gevolg – van het ene moment op het andere vult het water willekeurig een van de doorgaans droge, zanderige rivierbeddingen, arroyos of washes genoemd, om met grote kracht weg te stromen, alles meesleurend, boomstronken, rotsblokken, een truckje van wie niets vermoedend de bedding in was gereden. Een uur later rest er enkel modder. Een dag later en niets doet nog aan water herinneren.
Omdat het hier high desert is -met het merendeel van het land 2.000 of meer meter hoog- kan het in de wintermaanden wel eens sneeuwen. Sinds oktober vorig jaar heeft het drie keer gesneeuwd, maar telkens was het wit tegen elf uur ‘s ochtends alweer verdwenen, als sneeuw voor de woestijnzon. Van boven moeten wij het dus niet hebben.

Ook aan de rivier hebben wij niets. De Rio Chama ontspringt in uitlopers van de Rocky Mountains en stroomt vanuit het uiterste noorden van New Mexico door een meestal nauwe kloof, ooit door het water zelf uitgegraven, de vallei van Espanola in om zich daar bij de Rio Grande te voegen. Delen van het stroombed lopen dusdanig af dat het water kolkend tussen de rotsen doorspuit. In de voorjaars- en zomermaanden worden er dan ook meerdaagse wildwater-vlotvaarten op de Rio Chama en ook op de Rio Grande georganiseerd. Maar waar wij wonen, aan de noord-westkant van de vallei, hebben we helemaal niets aan de Rio Chama – ons huis in de voetheuvels staat ruim honderd meter hoger dan waar de rivier stroomt.

Een waterleidingbedrijf kennen wij niet. De grootste nederzetting aan de noordkant van de vallei, Abiquiu, telt misschien 1.600 inwoners (niemand houdt de stand bij) die zich verspreid hebben over een oppervlak van zeg twintig bij twintig km. Tussen de huizen liggen tientallen, honderden meters lege woestijn en de enige eigentijdse voorzieningen zijn: (niet overal) electriciteit en (niet overal) telefoon. Gelukkig is er zon in overvloed voor de zonnepanelen van degenen die te ver afgelegen wonen. De cell phone doet het echter enkel op hooggelegen terrein. Wateraanvoer en -afvoer, dat zijn zaken die iedereen zelf regelt. Voor de afvoer legt men septic tanks aan. Voor de aanvoer slaat men een put.
Het is altijd weer een gok. Men koopt land, zoekt advies bij autochtone bewoners, schakelt een Indiaanse waterwichelaar in. Dan komt het boorbedrijf; niet zelden moet de boortoren een paar keer verplaatst worden voordat men een rijke waterader aanboort. Soms kamperen de kopers een week, tien dagen op de grond waarop zij zo vurig hopen te bouwen om erbij te zijn als “het” gebeurt, als het grondwater het oppervlak bereikt. Zij zien met elk boor-uur honderden dollars van hun bouwbudget verdwijnen – als het tegen zit en diep moet worden geboord, 500, 1.000, misschien 1.500 meter, loopt de rekening op tot $ 15.000. En dan maar hopen dat het water niet sterk naar zwavel ruikt en smaakt.

Sommigen hadden het geld niet om naar water te boren, of hadden het ongeluk land zonder water te kopen. Die rijden nu twee keer per week naar de Rio Chama en pompen het rivierwater naar de tank op hun truckje en, thuis, van het truckje naar de tank op het dak – of anders trokken ze gedesillusioneerd weg.

In de voetheuvels denkt niemand aan een put slaan. In Barranca, waar wij wonen, zorgt de natuur voor water. Hoger in de bergen, en zo’n twee km ten zuiden van ons huis, ontspruiten twee lauwe bronnen. Eentje zonder naam, de andere Los Ojitos de Agua Salada Daliosa geheten. Die vormen samen een snelstromende beek die vlak langs ons huis loopt en na een paar andere huizen te zijn gepasseerd zijn water in de Rio Chama loost. Het is deze Barranca Creek die ons drink- en waswater levert en waarmee het land wordt geïrrigeerd, de groentetuinen en het magere grasland van het vee. Vanzelf gaat dat niet. Er is niets vanzelfsprekends aan de watertoevoer in New Mexico.

Barranca Creek is een goede waterloop dankzij die twee rijke bronnen. Omdat iedereen beseft dat er wel eens een eind aan de ondergrondse watervoorraad zou kunnen komen -omdat iedereen weet van bronnen die opdroogden, van nederzettingen die daarom spookdorpjes werden- wordt er zorgvuldig en zuinig met het water omgesprongen. Met de bewoners van de andere huizen in onze voetheuvels vormen wij een acequia, een vereniging van watergebruikers, parciantes. Een driehoofdige commision zorgt voor bet bestuur en de aanstelling van de mayordomo, de water-manager. Diens belangrijkste taken zijn het gaande houden van de pomp die een deel van bet water uit de beek verspreidt over de huizen, de verdeling van de waterrechten, en het schoonhouden van de watervoorziening.

Tweemaal per jaar zitten wij een week zonder stromend water. Dan heeft iedereen jerrycans vol op zijn veranda staan in de hoop het daarmee te redden tot de kraan weer opengaat. Het bronwater is dan via een waterval naar een tijdelijke bedding in een aangrenzende vallei omgeleid. Drie dagen na de omleiding hebben alle parciantes corvee. Dan staan wij met z’n twintigen -een twaalftal Hispanics en Chicanos en de rest Anglos, waartoe ook wij worden gerekend- om acht uur ‘s ochtends met schoppen en houwelen beneden klaar. En waag het niet verstek te laten gaan, dat wordt niet op prijs gesteld. Dan wordt nijdig de rekening gepresenteerd, die voor de afwezige bewoner van een klein stukje land al gauw $ 30 bedraagt.

Als gevangenen in een chain gang graven wij ons onder leiding van de mayordomo naar boven toe. Barranca Creek moet schoongemaakt en uitgediept worden, de bladeren moeten eruit, de waterkers moet worden verwijderd, de molsgaten moeten worden gedicht, het stroombed moet zo goed als dat gaat worden geëgaliseerd. Waar de waterkant ondermijnd is en water zinloos wegstroomt, daar moeten nieuwe dijkjes worden opgeworpen. “Ola, Dutchman, hey man, put your finger into the dike. ” Zelfs de Chicanos leerden van Hans Brinkers.

Aan het eind van de dag gaat Barranca Creek weer open. Op die dagen moet het water stromen om de geul van los zand en takjes te reinigen voordat wij onze kranen open kunnen zetten.
Het water voor huiselijk gebruik wordt eerst naar een opslagtank gepompt die hoog boven alle huizen uit op de berg staat. Zo is er gegarandeerd waterdruk. Het water wordt enkel grof gefiltreerd. Niets wordt toegevoegd, het is reukloos water dat volstrekt zuiver smaakt, het is de slavenarbeid waard.

Alfonso Martinez, onze buurman en mayordomo, rijdt tweemaal daags naar boven om de pomp en de filters te controleren. Aan het eind van de dag schakelt hij de pomp uit, “dat scheelt maar electriciteit in de nacht.” ‘s Nachts moeten wij het redden met water dat in het vat zit.
Ieders waterrechten zijn nauwkeurig beschreven. Iedereen mag om zijn land te irrigeren gedurende enkele uren per week -de tijdsduur wordt bepaald door de grootte van het bezit aan land- water aftappen van Barranca Creek. In ons geval is dat op de vrijdagen, tussen twee en vier uur ‘s middags.
Om twee uur precies leggen wij met rotsblokken, keien en jute zakken gevuld met zand een dam aan in de beek op een plek stroomopwaarts van ons huis. Wij verwijderen op twee plaatsen de rotsen uit een zijkanaaltje dat niet meer dan een diep uitgeholde geul is. Daarna krijgen wij het een half uur erg druk. Wij volgen eerst het water in de kortste geul, verwijderen takken en bladeren, scheppen zand weg, storten molsgaten dicht, openen een aantal zijgeultjes en sluiten enkele andere juist af. Als het water zich over het grasland begint te verspreiden, rennen wij naar een plek halverwege de tweede geul, daar waar ons land begint. Wij komen daar als het goed is precies op het moment aan dat het water zich door de nauwe trechter perst om een recht traject van circa vijftig meter lang voor zich te vinden. Daarna is er een val van vijftig cm voordat het water onze groentetuin bereikt. Onderweg zijn er enkele zijgeultjes die wij, om beurten, open houden teneinde het grasland tot in de uithoeken te bewateren .

De molsgaten vormen het grootste probleem – er zijn enorme gangenstelsels door de hele heuvel. Raken wij daarin water kwijt, dan is de kans groot dat een buurman’s lager gelegen land het merendeel van ons water krijgt, en soms zien wij het plotseling midden op de zandweg opborrelen. Het enige grondwater in deze woestijn komt uit deze molsgaten. Ze dichten en dichthouden is ons wekelijks twee uur durend corvee, bij een temperatuur van dik dertig graden onder volle woestijnzon.

Onze groentetuin is als een sawah in terrassen opgebouwd. Het water uit de hoofdaanvoergeul wordt via nauwe kanaaltjes tussen de groentebedden doorgevoerd tot een zekere verzadiging de aarde tot hoog in de bedden donkerder kleurt. Ook in de groentetuin is waakzaamheid geboden, is het geen molsgat dat het water afvoert dan is het wel een inzakkend dijkje dat de juiste loop belemmert.
Na twee uur van alert-zijn en uitgraven en dijkenbouw rennen wij terug naar boven om de zijgeulen af te sluiten en Barranca Creek open te stellen. Na ons is een veeboer met veel grasland lager op de heuvel aan de beurt.

En waag het niet de regels te overtreden. Er zijn oorlogjes gevoerd in New Mexico over vermeend misbruik van waterrechten – dat ging echt gewapender hand en er vielen doden bij. Tien jaar geleden maakte Robert Redford daar een boeiende speelfilm over, ‘The Milagro Beanfield War’, verfilmd in enkele dorpjes ten oosten van Abiquiu, langs de Rio Grande. (Om de zaden op gang te brengen, gebruiken wij tussen de vrijdagen door, als het gaat schemeren, stiekem de tuinslangen, met het risico dat de waterdruk de volgende ochtend minimaal is en wij -en onze buren- niet of nauwelijks water hebben om te douchen. Niet verder vertellen, hoor.)

Ons import-woestijnbewoners zit het mee, wij horen de hele dag water stromen. Want wij wonen vlak naast waar Barranca Creek een val van drie meter maakt, genoeg om continu een levendig, fris geruis te veroorzaken. Het water klettert en klatert, is als muziek in onze oren (al is het wel een beetje frustrerend alsmaar water te horen vallen terwijl wij de beoogde bloementuin aan de voorzijde van ons huis zien verpieteren).

“So close yet so far away, ” mijmert onze buurvrouw Kathy Lostetter.

Een enkele keer stopt er een truckje bij ons huis, Chicanos. Beleefd komt men dan vragen of men daar even mag staan terwijl men in “onze” waterval een bad neemt.
Een berg en een rivier zijn goede buren, schreef George Herbert. Wij wonen op een berg, aan een beek, “by shallow waters to whose falls melodious birds sing madrigals. ” Dat is wat wij onder rijkdom en geluk verstaan.

We wish all roads were rivers and creeks.

Juni 2000