Va Va Voom !

Met Amerikaanse steden is doorgaans iets mis als er al niet een hoop mis is. Ik ga dat niet allemaal uitleggen, dat heeft iedereen die ooit in de Verenigde Staten vertoefde al eens  geprobeerd om al doende in clichés te vervallen. Veel kaalslag. Geen gezelligheid. Voor de Hollandse gezelligheid heb ik nog steeds geen Amerikaans begrip kunnen vinden en dat zegt ook iets, namelijk dat ze dat woord hier gewoon niet nodig hebben. Maar daar wou ik het niet over hebben. Of toch weer wel.

Al mijd ik steden eigenlijk als de pest, in de afgelopen vier jaar kon ik om niet terzake doende redenen aan een paar Amerikaanse steden niet voorbij. Houston, Texas, bijvoorbeeld. Op het oog de onaantrekkelijkste van alle steden die ik aandeed; zelfs Amerikanen schrijven over Houston niet naar huis. Houston heeft niks–geen hart, geen ziel, geen stedebouwkundig schoon, geen landschappelijke pracht, geen uniek karakter   laat staan Hollandse gezelligheid. Een moeras is ‘t, volgeplempt met beton, waar de winters zomers en de zomers hels zijn: alsmaar veertig graden als het niet meer is, met een relatieve vochtigheid die, zomer èn winter, voortdurend de honderd procent nadert. Maar gut wat  een lekkere stad is Houston. Leg dat maar eens uit.

De verslaving van Westheimer

Houston begon ooit zoals zoveel in Amerika met een paar blokhutten; in 1836 was dat. Tussen downtown en een labyrinth van freeways en highways staan nog een paar restanten uit die jaren vooral ter lering en vermaak. Downtown Houston is zoals dat overal in Amerika gaat: iets dat even op Manhattan lijkt maar al gauw meer blijkt weg te hebben van het Utrechtsebaan kwartier in Den Haag. Gelukkig is er ook uptown, en daar begint Houston leuk te worden.

Uptown ligt een lap freeway ten westen van downtown. Daar begon men ooit een tweede stadscentrum neer te zetten omdat het eerste te ver van de meeste woonwijken verwijderd raakte. Dat was eigen schuld, want Houston kreeg de kans zonder enige stedebouwkundige planning te groeien. Je moet dat zo zien: de stad groeit uit zijn voegen, dus trekken enkele projectontwikkelaars een weg door tot deze de stukken land die ze elders bezitten verbindt met de bestaande stad. Op die stukken land bouwen ze eerst benzinestations, dan supermarkten, en daarna woonhuizen te kust en te keur. Dat er tussen de nieuwe en de oude stad een paar kilometer braak terrein liggen, mag de pret niet drukken. Als het meezit vullen de gaten zich vanzelf op. Krijgt men de tussenliggende grond niet voor exploitatie in handen dan is er nog niks aan de hand: de getrokken weg wordt gewoon doorgetrokken tot ie een nieuw stuk projectontwikkelaars-grond raakt, waar dan het volgende stuk stad uit de grond wordt gestampt. De weg is doorgaans van rampzalige kwaliteit. Geen stadsbestuur dat zich er mee bemoeit, terwijl het de projectontwikkelaars gaat om de verkoop met dikke winst van de–bebouwde–grond en niet om de aanleg van een mooie weg. Waar je ook rijdt in Houston, kijk uit voor enorme gaten in het wegdek, voor de barsten en de scheuren; kijk vooral uit bij regen want het was natuurlijk ook zonde van het geld om een goede waterafvoer aan te leggen en dus rijd je niet zomaar door een plas maar verdwijnen je wielen tot over de assen in diepe poelen.

Zonder auto kom je nergens in Houston. De stad telt dik anderhalf miljoen zielen (het woord zielen is, vinden Amerikanen van de Oost- of Westkust, hier niet zo op z’n plaats) die met zijn allen een oppervlakte in beslag nemen die negen keer groter is dan Parijs binnen de Boulevard Périphérique waar twee miljoen mensen wonen. Groot-Houston telt drieëenhalf miljoen inwoners op een gebied groter dan Ile de France (met tien miljoen). Ik zei het al, de stad is ruim van opzet. Aan de weg van downtown naar uptown komt geen eind–nooit. Dat is Westheimer Road die vriendelijk en smalletjes begint tussen de resten van een oude stad met houten huisjes overwoekerd door groen, en die langzaam breder en even zelfs een beetje imposant wordt om dan als een Laan van Meerdervoort-zonder-eind eeuwig door te gaan inderdaad pal naar het westen. De naam heeft daar niets mee van doen; het was Mr. Westheimer, in onroerend goed, die ooit de koers uitzette. Zijn (klein)zonen zijn vooraanstaande advocaten die de economische teugels van de stad strak in de hand helpen houden; geld moet immers niet zomaar rollen, het moet wel de goede kant uit rollen.

Westheimer Road was het die Houston naar het westen verplaatste. In de buurt van uptown en downtown zijn de gaten in de bebouwing inmiddels wel opgevuld. Maar verderop klinkt het oude liedje. Telkens als ik een tijdje ben weg geweest blijkt Westheimer weer een paar kilometer langer. Heel veel bedrijvigheid ligt aan Westheimer, waaronder–uptown vormend–het gebied van de Galleria. Driehonderd winkels verzameld onder één dak en voorwaar het lekkerste koopparadijs van Amerika al zijn er grotere of luxueuzere (ook in Houston). Galerij na galerij met winkel na winkel na winkel; de loopgebieden met dik tapijt belegd; geen propje op de grond; tientallen restaurants; een enorme schaatsbaan waar je vanaf elke galerij op uitkijkt en waar rond de kerst een twintig meter hoge kerstboom wordt opgetuigd; een jogging traject rond het glazen dak waar een van de hotels ook zijn zwembad heeft. Een feest is de Galleria zelfs voor mensen die zoals ik niet van winkelen houden–je wordt er vanzelf een enthousiast met credit card wapperende consument.

Buiten houdt de consumptiemaatschappij niet op. Rond de Galleria is werkelijk alles wat je maar kunt verzinnen plus veel wat je niet voor mogelijk houdt te koop. Naar die andere winkels loop je natuurlijk niet, je rijdt, en je parkeert telkens in een zee van ruimte, wat het winkelen aanzienlijk vergemakkelijkt. Veel winkels zijn onmetelijk ruim en vaak zalig rustig, wat het al dan niet kopend vertoeven nog plezieriger maakt; dikwijls staan er her en der comfortabele zitjes om neer te vallen, en een coffee shop is altijd nabij. De middenstand van Houston slaagt er goed in je binnen te krijgen en te houden. De airconditioning helpt mee, en aangezien je die ook laat loeien in je auto kun je in Houston de hele dag doorbrengen zonder last van hitte of vocht.

Iets noordelijk van de Galleria ligt de dure wijk Post Oak wier bewoners zich beter in The Pavillion thuis voelen; daar hangen jurkjes van $ 12,000 in de etalages. Aan Westheimer zelf liggen nog tientallen andere grote en kleinere winkelcentra waaronder, ook niet mis, Highland Village. Deze ene winkelstraat Westheimer is inmiddels iets van achtentwintig kilometer lang en groeiende. Het is een verslavende straat waar ook de supermarkten riant zijn en ingrediënten uit alle landen van de wereld in de schappen hebben, en honderden restaurants je in alle talen laten eten. Je kunt weken rond Westheimer doorbrengen zonder in doublures te vervallen.

Het diepe zuiden

Maar parallel aan Westheimer loopt Richmond Road, minder lang maar minstens zo levendig, en daar kun je niet aan voorbij. Een flink stuk van Richmond staat bekend als de Strip; hier is veel van het vermaak van Houston geconcenteerd. Meer dan honderd restaurants, clubs, sports bars. De meeste venues, zoals de drank- en eetlokalen tegenwoordig heten, brengen levende muziek.

Er is geen muzikaler volk dan de Amerikanen; geen kroeg of er zijn live optredens. In Houston zijn het zoals overal in Amerika en niet minder in Texas vooral cover bands die je hoort, groepen bestaande uit musici die niet zelf componeren. Heeft Dallas naast zijn West End ook nog eens Deep Mellum voor originele muziek makende bands, en wordt op minstens de helft van Austin’s Sixth Street plaats gemaakt voor originele muziek, in Houston blijkt nauwelijks een scheppende muziekscene te bestaan. Dat is de schuld, zegt men, van Dennis Lange. Die regeert als een middeleeuwse potentaat over de Richmond Strip. Hij bedient nu al tien jaar niet enkel de Strip maar vrijwel alle vermaaksgelegenheden van groot-Houston. Als er zoals nu vraag is naar diepgevooisde, wild-aantrekkelijke zangeressen, krijgt Houston die. Als de vraag verandert naar een tikkeltje garage rock tussen de traditioneel Texaanse rock opvatting, dan krijgt Houston dat. Lange stelt desnoods zelf de bands samen en bepaalt al doende niet alleen de visuele maar ook de muzikale kwaliteit van het gebodene. De club-eigenaren weten dat Lange waar biedt voor hun geld; het publiek is tevreden; veel muzikanten zitten dik in het werk; en een flink deel hunner maakt nog aardige muziek ook–al is er weinig spanning en sensatie, weinig vernieuwing te beluisteren in Houston. Maar veel te beluisteren is er, dat zeker.

Denk daarbij niet aan bruine kroegen of grand cafés. Denk aan door grote parkeerterreinen omgeven, thematisch uitgedoste bars en restaurants met honderd meter bar en zalen vol tafels. Het is massa-vermaak van het luidruchtige soort om het even of het nu plaats vindt in een nagebouwd Zuidzee-eiland, een Victoriaans paleis, of een wilde honky tonk. Een van deze clubs adverteert met: de oudste whiskey, de snelste paarden, de jongste meiden–maar het gerucht wil dat het de whiskey is die jong is, en dat de paarden  oud en vooral de dames snel zijn.

Knussere kroegen zijn er wel in Houston, maar verderop. Rond downtown zijn er een paar te vinden, en in de wijk Montrose (ook al aan Westheimer). Montrose staat bekend als het lesbian and gay district en is voor Houston heel knus, met veel galerietjes, veel antiek, veel restaurants, en veel woongenot in oudere houten huizen met veranda’s onder flink oud groen die van Houston plotseling een typische deep south nederzetting lijken te maken. Elders–naar het oosten en zuiden–heb ik dat gevoel nog sterker; daar staan in de Fifth Ward verspreide verzamelingen van in de vochtige dampen van de Golf van Mexico wegrottende houten huisjes, die voor een fors deel door zwarte Houstonians, Vietnamezen, en Chicanos worden bewoond. Sommige stukken zijn heel pittoresk, met een vriendelijke bevolking met zichtbare trots voor zijn buurt; daar zijn de kroegen klein en klinkt jazz en zydeco. Om de hoek is echter de schrijnende armoede van een met East Los Angeles vergelijkbaar ghetto, waar de laagstbetaalde zo niet werkloze, meest zwarte en uit Midden- of Zuid-Amerika afkomstige Houstonians wonen in krakkemikkige huizen en flatjes op kaalgeslagen terrein dat vol ligt met autowrakken.

Spaarbankboekjes van $ 60 miljoen

Maar driftig werkend Houston–blank Amerikaans, Aziatisch, Europees–woont doorgaans van uiterst comfortabel tot onvoorstelbaar riant. Wat hun woonomgeving zo plezierig maakt is het rijk aanwezige groen. Het mensonwaardige klimaat van Houston schept alle voorwaarden voor een overdadige begroeiing; de bomen zijn hoog, het gras nodigt uit tot neervlijen of golfspelen, er is bloemenpracht te kust en te keur waar je maar kijkt. Veel oude wijken met hun vervallen huizen waar de veranda onder je stoel wegrot zijn op weg naar herontdekking en restauratie. Dat zijn de plekken voor de fijnproevers. Veel nieuwe(re) wijken zijn misschien wel erg suburban maar riant van aanleg en door de snelle groei van de beplanting heel snel aandoend alsof ze al een geschiedenis hebben. De variëteit van de bebouwing is enorm, van lage bungalows tot Queen Anne nep-kasteeltjes. De prijs is doorgaans laag als je gaat vergelijken met West-Europa. Je kunt in Houston een zalige bungalow aanschaffen nabij Westheimer voor $ 80,000. Voor $ 40,000 vind je iets verder weg een stadswoning met twee badkamers en drie toiletten en een kant-en-klaar ingerichte keuken plus drie slaapkamers van een aardig formaat. Wil je huren? Je kunt vandaag nog intrekken, en er is keus van appartementjes van de grootte van een Hollandse woningwetflat voor $ 350 tot town houses van extreem formaat voor $ 1,200 per maand. Zie de dollar als iets meer dan een gulden om z’n koopkracht te meten. Duurder kan natuurlijk ook, tot $ 20,000 per maand toe maar dan heb je ook wat.

Het aanbod van koop- en huurhuizen is enorm en blijft enorm zolang de stad maar ongebreideld doorgroeit op de wolken van het vraag-en-aanbod kapitalisme. De prijzen zijn laag en blijven laag door de extreme concurrentie. Met slechts een beetje geld kun je  meer dan fantastisch wonen in wijken waar de barokke vormen van Spanish Colonial wedijveren met de blanke pilaren van Greek Revival of de mansardes van het Deuxième Empire. Art Deco doet het erg goed, en de Italiaanse villa en palazzo stijl kan aardig meekomen, om van alle ongegeneerde stylistische mengvormen maar te zwijgen. Mooi of niet mooi, echt of blatante namaak–het wooncomfort is groot; de huizen zijn van alle gemakken voorzien en vooral ruim, zo ruim dat zelfs na vijf jaar her en der wonen in Amerika ik me er elke keer weer over verbaas.

De elite van Houston–die woont pas echt imposant. De Post Oak buurt is die van vooral de enorme appartementen en de duurdere hotelsuites. De beste villawijken liggen in het noord-westen, een hele tris die zo’n beetje de slingerende Buffalo Bayou volgt. Maar de absurd rijken wonen net ten westen van downtown, ook nabij de Bayou, in River Oaks. Je kunt dat duidelijk zien want het is de goede gewoonte in Houston niet te verbergen dat je je geld niet opkunt.

Zelfs het oude kapitaal is er luidruchtiger dan elders ter wereld. Er wordt uitbundig uitgegeven. Aan huizen; aan auto’s, vliegtuigen, jachten. Aan kleding–er is geen partijtje van enige betekenis in Houston waar je zonder smoking of zo’n jurkje van een half-jaarsalaris kunt verschijnen; en er is een nerts in Houston te koop, dat hou je niet voor mogelijk in dit barre bijna tropische klimaat. Er wordt gedineerd met uit de Oekraïne ingevlogen kaviaar en zalm vers uit of Alaska of Noorwegen. Er wordt zelfs ontbeten met kaviaar; een van de Hunt dochters (de familie die ooit de zilvermarkt liet springen) ontbijt vrijwel dagelijks in de Remington en spendeert telkens iets van $ 600. Er is een man die enkele dagen per week na het diner of concert in de bar van een ander hotel zijn gezelschap steevast tracteert op een paar flessen cognac ad $50 per glas. De Cullens, een legendarische oliefamilie, zijn al een paar generaties in staat elk kleinkind bij de geboorte een spaarbankboekje met $ 60 miljoen mee te geven.

Veel van Houston’s nieuwere rijken (old money ben je al als het eergisteren werd verdiend) schaffen zich Italiaanse prinsessen, Tsjechische tennissterren, of twee-meter-lange volbloed-Texaanse cowgirls aan als echtgenote. Die worden getoond zoals alles in Houston dat met bezit te maken heeft zonder schroom of bescheidenheid wordt geëtaleerd. Op benefiet-lunches, bij openingen, bij premières kun je niet om Suzanne Ebrahimi, Monica Mesones, Yvette Galucci, Erin Quiros, Michelle Ewing (geen familie), en Wendy Poston heen. Missy Milin is ook zo’n onvermijdelijke, en zo kan ik nog uren doorgaan. Tezamen houden deze beeldschone dames een economie van een klein land drijvende.

De meesten hunner kwamen al mooi binnen en het overvloedige geld zorgt ervoor dat ze tot in lengte der dagen mooi blijven. Het is niet enkel de afkomst en de kleding die het ‘m doen–er is een overvloed aan talent in Houston op het gebied van de schoonheidschirurgie dat even nijver in de society-media adverteert als de bonthandel. Geld moet zichtbaar rollen in Houston, dan is het goed. Zelfs de kerken zijn uitbundig. Hoe zei die dominee het ook alweer over de overdaad van zijn kerk? “With Houston doing things in a big way, the Lord is not going to be left in the back seat.

In duizend stukken

Wat niet wil zeggen dat niemand smaak heeft. De Houston Symphony heeft een naam tot ver buiten Texas, en de Houston Grand Opera mag er ook wezen. Er is theater van betekenis inclusief avantgarde en fringe. Er zijn veel uitstekende musea en voortreffelijke universiteiten (Rice, en de University of Houston). Er zijn rijkgeoutilleerde cultuur-paleizen neergezet met het overvloedige oliegeld, met de ruimtevaartdollars, met de  onroerend-goedmiljoenen.

In het museumdistrict nabij Rice University en natuurlijk vlak naast Westheimer, en ook nog eens vlakbij de befaamde Rothko kapel opgedragen aan Martin Luther King Jr., heeft de familie De Menil haar collectie ondergebracht in een tweetal weergaloze musea. Beide gebouwen zijn ontworpen door Renzo Piano die daarmee bewees heel wat meer in zijn macht te hebben dan het Centre Georges Pompidou. The Menil Collection is een sfeervol museum waar kunst, oud en modern, uitstekend tot zijn recht komt; met meer dan tienduizend kwaliteitswerken uit alle delen van de wereld in eigendom en een actief tentoonstellingsprogramma kan dit museum zich meten met welk dan ook.

Aan de overkant van de straat staat het kleinere museum dat geheel aan de contemporaine kunstenaar van mijn persoonlijke voorkeur, de uit Virginia afkomstige, meest in Italië werkende Cy Twombly is opgedragen. Het gebouw is ingetogen; de architectuur geeft de tentoongestelde kunst alle aandacht. De kwaliteit van het ingenieus binnenvallende daglicht is fenomenaal. De collectie is om van te dromen. Mogelijk kan Houston daarom bij mij niet meer stuk. En dan praat ik maar niet over de Michael Heizer, Mark di Suvero, Barnett Newman, Clark Murray, en Tony Smith beelden en installaties die in de nabijheid staan.

In het museumdistrict ook een nieuw en uitermate indrukwekkend Holocaust Museum. Sobere architectuur met veel in zwarten en grijzen. Een permanente educatieve tentoonstelling die stil maakt. De wisselende tentoonstelling die ik er zie is ‘Het landschap van de Joodse belevenis’–schilderijen van de mij tot dan onbekende Samuel Bak die me tot tranen bewegen. Er is een gedenkzaal; een muur der tranen met zeshonderd geschilderde, reflecterende tegels die elk een verloren ziel, een geplengde traan vertegenwoordigen. Er is ook een muur van de hoop met paneeltjes in lichte, levendige kleuren die nieuw leven en groei aankonden. Overlevenden van de concen-tratiekampen zijn er gastheer of gastvrouw–”Ja, we zijn aardig aan het uitdunnen.” Een korte film sluit het bezoek af: herinneringen van Joden die wisten te overleven en nu in Houston wonen. De in mijn ogen ontroerendste van deze beklemmende bijdragen komt van een grote, zichtbaar welvarende man, zo eentje die in het society circuit volop meedraait, gulzig dinerend, import-wijn drinkend, sigaren rokend, en aan cognac ad $ 50 per glas nippend. Hij vertelt van de honger die hij toen heeft geleden en van zijn vrienden die de hongersdood stierven, en terwijl hij–met wangen bol en glimmend van gezondheid, en zijn geest vol humor relativerend–zijn relaas doet, zie ik hem langzaam in duizend stukken breken.

Honingblond gebeeldhouwd

Elk seizoen staan twee-, driehonderd vrouwen in de rij om toegelaten te worden tot de zestien leden tellende Rockets Power Dancers. Dat is de dansgroep die de wedstrijden van Houston’s top N(ational) B(asketball) A(ssociation) team opluistert. De spelers maken miljoenen per jaar, de danseressen worden met net $ 5 per uur naar huis gestuurd na trainingsdagen van zestien uur, zes dagen per week. Maar ze blijven zich in drommen aandienen–niet voor het geld, wel voor de eer want tomeloze ovaties staan hun ten deel, en vooral voor de toekomst. De meeste Cinderella’s van het basketballveld dromen er allemaal van net als popster en danseres Paula Abdul (ooit een Los Angeles Laker Girl) van de zijlijn gehaald te worden om door te breken in de show biz.

Er zijn er altijd wel een paar die andere dromen hebben: Heidi Jones wil terug naar de moderne dans waar ze vandaan komt maar dan wel in een internationaal befaamd gezelschap; en Shelby Alexander komt er rond voor uit dat ze de Rockets ziet als een springplank naar een onwankelbare positie aan de zijde van een van die echt rijke Houstonians die eeuwig ontbijten ad $ 500 en jurkjes ad $ 12,000 binnen haar bereik kunnen brengen. Een speler? “Aan m’n nooit niet,” schimpt deze prachtig geconstrueerde  honingblonde. “Spelers zijn zulke losers, die zijn enkel met zichzelf en de wedstrijd bezig. Bovendien, heb je die rijen meiden wel eens gezien voor de kleedkamer? Ik kijk wel uit. Gewone jongens, daar heb ik ook niks aan–het enige wat die van me willen is een kaartje voor de volgende wedstrijd.”

De spelers zijn zonder uitzondering zwart en groot en razendsnel en adembenemend rijk al zijn ze net twintig. De danseressen zijn allemaal blond en blakend, en stuk voor stuk door Rodin zelf gebeeldhouwd. Ze mogen niet eens naar een speler kijken op straffe van verwijdering uit de groep. Eigenlijk mogen ze niets behalve eindeloos trainen en uitbundig dansen. Eten en drinken of feesten is er niet bij. Wekelijks wordt de maat genomen. Een van de trainers tast met een soort pincet de bustes, middels, heupen en dijen af om zodra maar op iets grip kan worden gekregen de laatste kans aan te kondigen: over zeven dagen is of alles glad en strak of je staat op straat. De danseressen mogen droomverschijningen zijn in hun minieme pakjes, toch doen hun optredens heel zedig aan. De choreografieën zijn spectaculair maar, zoals de leidster van de groep Marilu Amador het zegt, “If dance lines are always about Tits and Ass, the Rockets’s line is at least about family-friendly T & A.”

De meiden komen uit alle hoeken en gaten om maar bij de Rockets te kunnen dansen. Toen vorig jaar Anne Nugent voor het eerst haar benen hoog schopte en haar in glitters gevangen billen draaide in de Astrodome waar de Houston Rockets thuis spelen, stond op de tribune een hele schoolklas jongetjes op die, hun oud-lerares herkennend, luidkeels “Miss Nugent! Miss Nugent! Va va voom!” schreeuwden.

Rotterdam in het kwadraat

Anders dan bij de kiezers in Californië en een flink aantal andere Amerikaanse staten  daalt het aantal Houstonians dat immigratie wil inperken; er is een grote verschuiving zichtbaar sinds 1995 toen Rice University voor het laatst zijn Houston Area Survey uitvoerde. Ook is de tegenstand geslonken tegen het verstrekken van openbaar onderwijs aan de kinderen van illegale immigranten. Goed nieuws, maar niet zo verwonderlijk want de bevolking van de stad wordt met de dag multi-ethnischer van samenstelling. Wilde in 1995 nog 59 procent van de inwoners minder immigranten zien toegelaten, nu is minder dan 37 procent van de Houstonians die mening toegedaan. Onder de zwarte bevolking is het aantal tegenstanders het grootst: 57 procent–de kansarme zwarten zien hun kansen enkel dalen. De immigranten doen het economisch gezien veel beter dan de autochtone zwarte bevolking, met de Aziaten voorop in de race en de Mexicanen (en anderen van bezuiden de borderline) als goede volgers.

De stadsbevolking wordt niet alleen multinationaler–met 19 procent van de Houstonians geboren en 14 procent getogen buiten de V.S. en met daarenboven bijna 20 procent Hispanics–maar ook jonger. Dat komt vooral door de Hispanics; die zijn aanwezig met veel jongeren en bijna geen zestig-plussers.

Eigenlijk is Houston al heel lang een multinationale stad maar de blanke macht heeft dat lang goed onzichtbaar weten te houden. Nu kan dat niet meer, al was het alleen maar omdat de ‘anderen’ een grote en alsmaar doorgroeiende economische macht vertegenwoordigen. Francisco Lopez van het Central American Refugee Committee zegt dat het internationale karakter van Houston te danken is aan zijn geschiedenis als oliestad en als zeehaven (met Galveston aan de Golf van Mexico als Houston’s Hoek van Holland), en niet in de laatste plaats aan de wijdse opzet van de stad. Iedereen woont op zoveel afstand van elkaar dat men nauwelijks ruzie krijgt. Zo is er toch iets te zeggen voor ongebreidelde, door gulzige projectontwikkelaars gestimuleerde stadsgroei. Op Westheimer Road komt men elkaar weliswaar tegen maar ach, er is parkeerplek genoeg. En tijdens het werk vallen de grenzen vaak weg.

Houston is een werkstad die Rotterdam doet verbleken tot een retraite-oord. Er mag dan uitbundig uitgegaan en gefeest worden, in alle milieus, er worden wel dagen van zeven tot zeven gedraaid. Er zijn massa’s kantoren–petrochemische ingenieurs, software ontwerpers, import-export bedrijven–waar je ook op zaterdag of zondagochtend een aantal auto’s van werknemers geparkeerd ziet. Ze hebben niks met continu-arbeid te schaffen, ze moeten enkel vooruit met wat ze dan ook aan het doen zijn inclusief het bevorderen van hun eigen loopbaan en welstand. Welzijn–dat is iets dat consumeer je zo snel en intensief mogelijk in de geringe tijd tussen het werken in. Vandaar ook dat Westheimer en Richmond zo vreselijk makkelijk zijn. Inderdaad, Va va voom!